Herstelplan Zelfredzaamheid

Nederland gaat ervan uit dat iedereen voor zichzelf zorgt. Dat mensen meedoen en eigen verantwoordelijkheid nemen, al dan niet met wat ondersteuning uit de omgeving. Maar deze zelfredzaamheid is niet zo vanzelfsprekend. Niet iedereen kán meedoen, en niet iedereen wíl meedoen. Deze studie toont aan dat digitalisering ook in de toekomst mensen uitsluit als er onvoldoende aandacht is voor toegankelijkheid en inclusie. Het boek Herstelplan Zelfredzaamheid maakt duidelijk dat dit onwenselijk en onnodig is.

Datum 25 november 2021
Toekomstonderzoeker

Het boek Herstelplan Zelfredzaamheid bundelt (persoonlijke) verhalen en gastbijdragen tot een boek in drie delen: Zelfredzaamheid, Digitalisering en Herstelplan. Met het boek doet toekomstonderzoeker Eefje Op den Buysch verslag van haar toekomstverkenning naar Zelfredzaamheid en Technologie.

Het boek te downloaden als PDF, te bestellen als paperback via info@stt.nl (17,50 excl. verzendkosten). Of lees Herstelplan Zelfredzaamheid hieronder.


VOORWOORD
door Pallas Agterberg, voorzitter adviescommissie Zelfredzaamheid en Technologie

Volgens mijn moeder waren mijn eerste woordjes: ‘zelf doen’. Mijn herinnering aan die tijd gaat niet zover dat ik dat zelf nog weet. Maar zelfstandig als persoon in de wereld kunnen staan is voor mij zo belangrijk, dat het wel moet kloppen. Zelf doen – het is een sleutel tot de samenleving.

Hoewel zelfredzaamheid een fundamentele waarde is gaan we er als samenleving niet heel bewust mee om. In een STT-bijeenkomst waar het onderwerp werd besproken stelde iemand de vraag of de aanwezige bestuursleden van STT wisten of hun diensten en producten voor iedereen toegankelijk zijn. Iets om over na te denken.

Het speelveld verandert. Bij mijn bank kun je geen rekening openen zonder deze eerst te activeren op een smartphone. Kun je nog wel naar het museum zonder smartphone? Hoeveel contactmomenten met bedrijven zijn alleen nog digitaal mogelijk? Daarnaast worden de lettertjes op de apps steeds kleiner. Of gaan mijn ogen achteruit?
Zelfs als producten en diensten voor iedereen bedoeld zijn, zijn ze niet voor iedereen toegankelijk. Die beperking gaat vanzelf. De apps worden ontwikkeld door twintigers met goede ogen, een hoge opleiding en eenzelfde culturele achtergrond. In het ontwerp worden veel keuzes impliciet gemaakt zodat de wereld vanzelf makkelijker wordt voor de mensen met dezelfde achtergrond als zij. En moeilijker voor de rest.

Een museumbezoek of het openen van een bankrekening koppelen aan een smartphone is ook het traceerbaar maken van elk individu op handel en wandel. De smartphone wordt je persoonlijke digital twin waardoor het niet ondenkbaar is dat op een gegeven moment niet alleen de vraag komt of je een smartphone hebt maar ook welke historie je meebrengt, zoals je medische historie, betaalhistorie en reishistorie.

De toekomstverkenning begon voor de adviescommissie bij de vraag hoe makkelijk het is om een identiteitskaart aan te vragen als je de taal niet goed spreekt. De reis die volgde riep steeds nieuwe vragen op. Ik beschouwde het als mijn verantwoordelijkheid om na te denken over de mensen die het minder getroffen hebben. Maar naarmate je dieper het speelveld ingaat kom je tot de schrikbarende conclusie: dit gaat ook over mij.

Eefje Op den Buysch leidt ons via deze vragen over zelfredzaamheid tot de fundamenten van de samenleving. Hier kunnen we niet omheen.


Pallas Agterberg

Voorzitter Adviescommissie Toekomstverkenning Zelfredzaamheid en Technologie

Aanleiding

I
Zelfredzaamheid vind ik een stom woord. Zo’n verzachtend woord dat opeens kantoorgangen insluipt en rapporten binnendringt. Een woord dat de blik weg wegneemt van het probleem waar het eigenlijk om draait. U weet wel: problemen die veranderden in uitdagingen en verschillen tussen arm en rijk die ineens ‘verdelingsvraagstukken’ werden genoemd. Dat ik op een vacature solliciteerde voor ‘toekomstonderzoeker zelfredzaamheid en technologie’ is dan ook met wat overpeinzing gepaard gegaan. Het betekende immers dat ik me geruime tijd met het woord zelfredzaamheid zou gaan bezighouden. Het tweede woord, technologie, heeft me over de streep getrokken. Ik zal niet zeggen dat nadenken over technologie al gauw alles goed maakt, maar het ligt er voor mij niet heel ver vandaan. In technologie schuilen antwoorden die aanvankelijk niet lijken te bestaan. Oplossingen voor problemen liggen vaak stiekem toch al van een afstandje te loeren.

Als onderdeel van de sollicitatieprocedure werd me gevraagd een projectplan te presenteren aan de hand van de vragen die STT had doen besluiten om een toekomstonderzoek aan zelfredzaamheid te wijden: ‘Hoe kunnen mensen technologie inzetten om zelfredzaam te worden of te blijven? Leidt technologie tot meer of minder zelfredzaamheid? Kan technologie bijdragen aan een inclusieve samenleving?’ In het projectplan schreef ik hoe ik het zou gaan onderzoeken:

‘Tegen de achtergrond van impactvolle technologische ontwikkelingen in een samenleving die verwacht dat burgers waardevol bijdragen aan de maatschappij, verkent Stichting Toekomstbeeld der Techniek (STT) het thema zelfredzaamheid. In het krachtenveld rondom zelfredzaamheid wordt geduwd en getrokken om te bepalen wat er aan bijdragen van eenieder wordt verwacht. ‘Meedoen’ lijkt het mantra voor burgers. ‘Innoveren’ is het toverwoord voor organisaties die toegevoegde waarde willen blijven realiseren. En de overheid? Problemen lossen we samen op1, is het devies. (…) Sommigen concluderen dat mensen niet meer voor elkaar zorgen, zoals vroeger. Tegelijkertijd laven velen zich in (online) communities aan steun en bijval van gelijkgestemden. In een tijd waarin technologische vooruitgang eerder dendert dan voortschrijdt past het om toekomstgericht te verkennen wat de invloed van (toegang tot) technologie is op zelfredzaamheid.’

II
Dat de functie van toekomstonderzoeker mij werd gegund is duidelijk: u leest nu het resultaat van mijn studie naar zelfredzaamheid in de toekomst. In dit boek kijk ik weliswaar vooruit, maar ik kijk ook terug. STT- directeur Patrick van der Duin is zelfverklaard tegenstander van dwepen met de geschiedenis. Hij schreef - een tijd geleden inmiddels - het boekje ‘Tegen de geschiedenis’, met voorwoord van Maarten van Rossem, een historicus nota bene. Zowel van der Duin als van Rossem zijn vooral geen voorstander van het idee dat we leren van het verleden. Ergens tussen ‘dit nooit meer’ en ‘de geschiedenis herhaalt zich’ plaatsen zij hun kritische noten: geen enkele geschiedenis herhaalde zich ooit een tweede keer onder exact dezelfde omstandigheden. Van der Duin stelt dat we nostalgische gevoelens ontwikkelen over vroeger, juist vanwege de hedendaagse dynamiek waarin alles anders is, waardoor er sterke verlangens naar vroeger ontstaan2. Met het boekje wilde hij vooral bereiken dat er wat meer gefundeerd en systematisch naar de toekomst gekeken zou worden, vertelde van der Duin me toen ik hem vroeg naar de keuze voor de titel.

Er is een aantal historische verhalen opgenomen in dit boek over de toekomst van zelfredzaamheid. Niet vanuit het sentiment dat het vroeger allemaal beter was. Wel om context te schetsen. Samenhang zien tussen de facetten van zelfredzaamheid is wat mij betreft essentieel om antwoorden te kunnen formuleren op de vraag hoe in de toekomst zelfredzaamheid voor eenieder mogelijk zou kunnen zijn. Systeemdenkers zoals Russell Ackoff
(zie deel 2, hoofdstuk ‘Russell’) verklaren verschijnselen door ze in verband te zien van het geheel waar ze deel van uit maken. Dit in tegenstelling tot analytici die verklaringen zoeken door het ontleden van onderdelen in hun afzonderlijke delen. Voor Ackoff staat zo’n analyse gelijk aan ‘kapot redeneren’. Het allerkleinste deeltje vertelt op zichzelf immers relatief weinig over de werking van het geheel. Mijn toekomstverkenning volgt de redeneertrant van systeemdenkers. Bestudeerde onderwerpen vormen onderdelen van een samenhangend geheel en worden met de blik op de toekomst ook in samenhang gezien. Samenhang kan dus ook bestaan uit het kennen van een onstaansgeschiedenis. De tijd waarin of de manier waarop een ontwikkeling plaatsvond, verklaart mede hoe die ontwikkeling vorm kreeg. Zo laat het verhaal over Alan Turing (deel 2, hoofdstuk ‘Alan’) niet alleen zien hoe de programmeerbare computer aan zijn brein is ontsproten. Het verhaal toont ook hoe een samenleving kan terugkomen op wetgeving die eens nuttig leek maar later als onrecht werd beschouwd.


III
Twee elementen zijn voor STT vanaf een vroeg stadium bepalend om toekomstonderzoek over zelfredzaamheid te initiëren: maatschappelijke segmentatie en vernieuwde wet- en regelgeving. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) had eerder segmentatie geconstateerd van de Nederlandse bevolking op basis van een verschil aan ‘kapitaal’3. Het ging hier niet om geld. Met kapitaal werd het economisch, cultureel, sociaal en persoonskapitaal bedoeld. SCP-directeur Kim Putters constateerde een ‘zachte tweedeling’ tussen de ‘gevestigde bovenlaag’ (zij die over veel kapitaal beschikken) en het ‘precariaat’ (de mensen met weinig kapitaal). Toch was er geen sprake van een simpele polarisatie tussen deze haves en havenots, aldus Putters. Er lagen meer problemen op de loer. Ook de (werkende) middenklasse zou in de toekomst te maken krijgen met onzekerheid, onvoorspelbaarheid en een ‘combinatiedruk’ van werken, zorgen en leren. Het SCP schetste dat zelfredzaamheid de mate van problemen zou gaan bepalen: degenen met meer hulpbronnen (lees: kapitaal) zouden beter zelfredzaamheid kunnen zijn en dus beter om kunnen gaan met grotere onzekerheid4. Maar er was meer aan de hand. In de toekomst zou het beschikken over hulpbronnen niet langer voldoende zijn. Het beheersen van vaardigheden zou belangrijk gaan worden. Vereisten zouden gaan verschuiven van ‘hebben’ naar ‘kunnen’. SCP: ‘De huidige maatschappelijke scheidslijn tussen haves en havenots verandert in een scheidslijn tussen de cans en cannots5. De groep cannots zou het bijvoorbeeld gaan ontbreken aan ‘moderne vaardigheden’ als hulpbron: basale computervaardigheden (bijv. een e-mail versturen, praktische zaken opzoeken op internet) en regie over eigen leven6 (bijv. gevoel van hulpeloosheid bij het omgaan met problemen in het dagelijks leven, weinig controle). Een groep ‘gedepriveerden’ zou hier met name mee te maken gaan krijgen: zij zouden immers veel achterstanden hebben en weinig regie over het leven ervaren.

Het beeld kan ontstaan dat er enkel gevreesd werd dat het de gedepriveerden, het precariaat of havenots zou ontbreken aan voldoende zelfredzaamheid. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) scheen daar nog een ander licht op. Met het rapport ‘Weten is nog geen doen’ vroeg de WRR aandacht voor de mentale vermogens die een rol spelen bij redzaamheid. De raad introduceerde het begrip ‘doenvermogen’ als essentiële component naast ‘denkvermogen’7. Doelen stellen, een plan maken, volhouden, om kunnen gaan met verleiding en tegenslag... Stuk voor stuk non-cognitieve vermogens. Hiermee werd een nieuwe groep mensen geïdentificeerd voor wie de gestelde eisen aan zelfredzaamheid niet altijd haalbaar zouden zijn, ondanks hun opleiding, hun comfortabele maatschappelijke positie, hun warm sociaal netwerk en geld op de bank. Uit eigen observatie voegde ik hier destijds nog de ‘überzelfredzamen’ aan toe. Zij die zich liever afkeren van wat anderen voor hen willen regelen en invullen. Ik identificeerde deze mensen als wantnots. In dit boek worden de wantnots onder andere gerepresenteerd in het verhaal van een jonge vrouw die leeft en werkt in haar camper (Zie deel 1, hoofdstuk ‘Lieve’).

Bij de motivatie om een toekomstonderzoek naar zelfredzaamheid te starten is bepalend geweest dat de verzorgingsstaat aan het veranderen was. In 2013 introduceerde minister-president Mark Rutte de term ‘participatiesamenleving’8. In de Tweede kamer verdedigde Rutte zich tegen de kritiek dat dit het einde van de verzorgingsstaat zou betekenen.
In de Nederlandse verzorgingsstaat draagt de overheid verantwoordelijkheid voor het sociaal welzijn van burgers. Die verantwoordelijkheid omvat bestaanszekerheid, welvaart en sociale zekerheid; milieu; volksgezondheid, woongelegenheid en ontplooiing; en onderwijs9. Volgens socioloog Kees Schuyt staat de verzorgingsstaat voor het proberen op een beschaafde wijze het subtiele evenwicht te bewaren tussen staat en individu, tussen algemene en persoonlijke belangen, tussen vrijheid en noodzakelijke publieke ordening10. Het onstaan van de verzorgingsstaat wordt doorgaans gevonden in de periode rond de Tweede Wereldoorlog. Groepen Nederlanders hadden steun nodig. Het land moest weer worden opgebouwd. Vanuit Groot Brittanië liet econoom Beveridge van zich horen11 met zijn rapporten over een Welfare State12. Vanuit Londen ontwikkelt de Nederlandse commissie van Rhijn een vergelijkbaar plan voor ‘sociale zekerheid’ voor Nederland. Vanuit de gedachte ‘dit nooit meer’ werd er hard gewerkt om het land weer op te bouwen. Ervoor zorgen dat kinderen het beter zouden hebben dan hun ouders bleef lange tijd de motivatie om de schouders er onder te zetten. De opvatting dat organiseren van voedselhulp, volksgezondheidsmaatregelen of migrerende arbeidskrachten13 typisch hedendaagse verschijnselen zijn, zou onjuist zijn. Europa kent een lange geschiedenis van steun voor armen, zieken en werklozen. Waar liefdadigheid tot ver in de elfde eeuw een monopolie van de Kerk was, veranderde dat in de twaalfde eeuw. Overbevolking van het platteland leidde tot een trek van pauperes naar de steden14. Gemeenschappen van leken richtten hospitalen en passantenhuizen op. Ook crises waren de bevolking niet vreemd. In de veertiende en vijftiende eeuw werd Europa geteisterd door economische stagnatie, hongersnoden en epidemieën. Maatschappelijke ongelijkheid groeit en armoede wordt structureel van aard. De sociale politiek grijpt in. Overheden gingen reguleren.

Met het introduceren van de participatiesamenleving kreeg de omschakeling van ‘verzorgen’ naar ‘participeren’ vorm. Ideeën werden plannen. Plannen werden wetten. Het land werd langs de uitgezette lijnen ingericht. Nederland kreeg onder andere de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), de Jeugdwet en de Participatiewet. Door decentralisatie werden in 2015 gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van deze wetten. Sinds de Nederlandse samenleving veranderde van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving is zelfredzaamheid een veelbesproken onderwerp. Nederland gaat ervan uit dat iedereen voor zichzelf zorgt. Meedoen en eigen boontjes doppen, daar houden veel mensen wel van. En als het niet lukt? Dan is er hulp, geregeld door de overheid. Mark Rutte presenteerde als minister-president de participatiesamenleving aan Nederland. Dat was in 2013, toen Koning Willem-Alexander erover sprak in de troonrede:

‘Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving.’

Het was een tijd waarin het woord crisis nog steeds regelmatig in het nieuws was. De tijd net na de kredietcrisis, de bankencrisis en de eurocrisis. Voorzichtige tekenen van economisch herstel werden na jaren van recessie zichtbaar. Het was een tijd van hoge werkloosheid. Toen de troonrede in september 2013 werd uitgesproken lag het werkloosheidspercentage op 8,6 procent. Zorguitgaven per hoofd van de bevolking stegen al enige jaren. Ook de levensverwachting van de Nederlander steeg. De premier constateerde evenwel een toenemende zelfstandigheid van mensen. Later zou Rutte dit gaan benoemen als een ‘maatschappelijk fenomeen’15. Hij zag namelijk maatschappelijke initiatieven ontstaan. ‘Fantastische zelforganisatie’ die je als overheid niet in de weg zou moeten staan. ‘Dan moet je er zijn om net even wat extra energie aan zo’n proces toe te kennen’ zei Rutte in een Tweede Kamerdebat over de uitwerking van het begrip participatiesamenleving16. Aan die toenemende zelfstandigheid koppelde hij dat ook het probleemoplossend en zelforganiserend vermogen van de samenleving toenam. Het zou, zo zei Rutte, heel onverstandig zijn om daar in het kabinetsbeleid niet op aan te sluiten. De minster-president had zijn narratief op orde. Als voorbeeld van probleemoplossend en zelforganiserend vermogen noemde hij zijn plannen om langdurige zorg meer via gemeenten te gaan organiseren ‘waardoor de kracht van de mensen om wie het gaat en hun omgeving maximaal wordt losgeklopt17. Met het uitspreken van de Willem Drees-lezing en de H.J. Schoo-lezing nam Rutte het podium om zijn zienswijze aan het land duiden18. Zelfredzaamheid, mantelzorg en buurtinitiatief werden de woorden die op een Terlouw-touwtje-uit-de-brievenbus-toon aan het land werden voorgeschoteld. Er kwam kritiek. Goed vermomde woorden die duiden op niets meer dan bezuinigingen, was het oordeel. Rutte ontkent. Hoogstens zou het feit dat de samenleving zo veel zaken zelf organiseert bijvangst zijn bij het invullen van de bezuinigingsdoelstelling. Rutte was op dreef. De motivatie was dan ook groot: er móest bezuinigd worden.

Voor de een is zelfredzaamheid synoniem aan zelfvoorzienend zijn.Vrij om eigen elektriciteit op te wekken en een buurtmoestuin aan te leggen. Een ander voelt druk om zelfredzaam te móeten zijn en ervaart vooral een inperking van zorg en vergoedingen. Zelfredzaamheid hangt nauw samen met zelf doen. Zelfredzaam is iets dat je bent. Of Niet. Of een beetje. In de participatiesamenleving gaat het om mee doen. Participeren is iets dat je doet. Of Niet. Of een beetje. Het wordt van iedereen in Nederland verwacht. Want wie kan, moet meedoen, had de koning in zijn troonrede gezegd19:

‘Wanneer mensen zelf vormgeven aan hun toekomst voegen zij niet alleen waarde toe aan hun eigen leven, maar ook aan de samenleving als geheel. Zo blijven Nederlanders samen bouwen aan een sterk land van zelfbewuste mensen. Een land met een compact en krachtige overheid die ruimte geeft en kansen biedt waar het kan en beschermt waar het nodig is, zodat niemand tussen wal en het schip raakt. Elke Nederlander moet de kans krijgen om de veranderingen die ons wachten in zijn eigen leven in te passen.’

Op het moment dat het STT-bestuur zelfredzaamheid als onderzoeksonderwerp agendeerde waren implicaties van de veranderingen inmiddels zichtbaar. Kort gezegd: niet alles verliep soepel. (Zie ook de gastbijdrage van Youri in Deel 1)


IV
Omdat onder hulpverleners, beleidsmakers en onderzoekers behoefte bestond aan een meetinstrument om zelfredzaamheid van personen in kaart te brengen ontwikkelden de GGD Amsterdam en de Gemeente Rotterdam de Zelfredzaamheid-Matrix® (ZRM). Zelfredzaamheid wordt hierin gedefinieerd als ‘het zelf realiseren van een acceptabel niveau van functioneren op de belangrijke domeinen van het dagelijks leven. Indien nodig door de juiste hulp te organiseren’20. De matrix maakt inzichtelijk hoe breed zelfredzaamheid in de praktijk wordt opgevat. Zelfredzaam zijn strekt zich uit over dertien domeinen ofwel ‘leefgebieden’: Financiën; Werk en Opleiding; Tijdsbesteding; Huisvesting; Huiselijke relaties; Geestelijke gezondheid; Lichamelijke gezondheid; Middelengebruik, Basale Activiteiten van het Dagelijkse Leven; Instrumentele Activiteiten van het Dagelijkse Leven; Sociaal netwerk; Maatschappelijke participatie, Justitie.
Met de Zelfredzaamheid-Matrix wordt de mate van zelfredzaamheid van een persoon per domein op een vijfpuntsschaal gescoord, van laag (sprake van ‘acute problematiek’) tot hoog (‘volledig zelfredzaam’). Zelfredzaamheid is in de ZRM een uitkomstmaat: de mate waarin, op een bepaald moment, een acceptabel niveau van zelfredzaamheid is gerealiseerd. Door de Zelfredzaamheid-Matrix als leidraad te gebruiken in mijn onderzoek bracht ik in praktijk wat ik als docent in het HBO mijn studenten altijd adviseerde bij het schrijven van hun scripties: ‘maak gebruik van gevalideerde modellen’. Hoe en waarom de ZRM is afgeleid van de Self-sufficiency Matrix (SSM-D), de Health of the Nation Outcome Scales (HoNOS) en de Camberwell assessment of need short appraisal schedule (CANSAS) is op te maken uit een paper, gepubliceerd door een team van Nederlandse professionals van de GGD, GGZ, VU, UvA en de gemeente Rotterdam21. De matrix is breed in gebruik genomen toen duidelijk werd dat gemeenten de verantwoordelijkheid kregen om, met minder financiële middelen, de kwaliteit van zorg- en dienstverlening aan langdurig zieken, werkzoekenden en jongeren te handhaven danwel te verbeteren22. In andere woorden: het in kaart brengen van de zelfredzaamheid van burgers is gemeengoed geworden toen de decentralisaties van langdurige zorg, toeleiding naar werk en de jeugdzorg werden doorgevoerd. Zelfredzaamheid kwam centraal te staan in het sociaal domein. Van vrienden en familie, professionele hulpverlening en gemeenten werd verwacht dat zij de zelfredzaamheid van de client zouden helpen bevorderen. De ZRM maakt mogelijk om, naast individuen, ook groepen te screenen. Hierdoor ontstaan mogelijkheden om groepen te vergelijken, voortgang te volgen en het effect van interventies te meten. Een andere tool die door professionals in het werkveld regelmatig wordt gebruikt is ‘Wat telt’. Waar in de ZRM de nadruk ligt op het in kaart brengen van de mate van zelfredzaamheid, stelt het gespreksinstrument ‘Wat telt’ het gevoel en de beleving van inwoner centraal. Het instrument werd ontwikkeld door de gemeenten Utrecht en Eindhoven en hun wijkteams, in samenwerking met Movisie23.

Vanaf het moment van schrijven van mijn onderzoeksplan vond ik het woord ‘zelf’ een opvallend woord in de definitie die de ZRM hanteert: ‘het zelf realiseren van een acceptabel niveau van functioneren’. Dat ‘zelf realiseren’ impliceerde namelijk ook zelf regelen, zelf organiseren, zelf doen, zelf kunnen, zelf willen… In dit boek is te lezen dat de implicaties van zelf realiseren en zelf regelen een cruciale rol spelen. Lees bijvoorbeeld het hoofdstuk ‘Ilse’ in deel 2 of het verhaal ‘Pete’ in deel 1.


V
Op het vlak van technologie heeft het toekomstonderzoek ‘Zelfredzaamheid en Technologie’ zich in een andere richting ontwikkeld dan ik dacht toen ik het projectplan schreef. Voor aanvang van het onderzoek dacht ik namelijk dat een matrix met de dertien zelfredzaamheidsaspecten op de X-as, vier scenario’s op Y-as en een aantal relevante technologische ontwikkelingen op de Z-as het hart zouden vormen van de toekomstverkenning. Ter illustratie: kruis de technologie ‘ethical nudging’ met het zelfredzaamheidsaspect ‘maatschappelijke participatie’, dan zal in de rij ‘overheidsinitiatief’ van de Z-as vervolgens een fictieve situatie kunnen worden beschreven waarin in 2040 subtiele subliminale overheidsboodschappen worden afgevuurd op burgers waardoor zij gestimuleerd worden om zich over medeburgers te ontfermen. Had ik dat pad gevolgd, dan had u, beste lezer, op dit moment geen handzame pocket gelezen, maar een dikke pil. Had ik namelijk de - voor toekomstonderzoekers ‘klassieke’ - scenariomethode aangehouden, dan had ik te verwachten invloedrijke factoren via een X-as en een Y-as laten samenkomen waardoor een quadrant was ontstaan met vier mogelijke toekomstsituaties. Het was waarschijnlijk geweest dat de Y-as de uitersten aangaf tussen de mate van overheidsbemoeienis op zelfredzaamheid, bijvoorbeeld vertaald als ‘burgerinitiatief’ versus ‘overheidsinitiatief’. Op de X-as had aannemelijkerwijs iets kunnen staan als ‘ieder voor zich’ versus ‘samen sterk’, kijkend naar verwachte maatschappelijke ontwikkelingen in de toekomst. De complexiteit zou pas echt duidelijk geworden zijn op het moment dat op een derde as de zelfredzaamheidsaspecten zouden worden toegevoegd. Dertien stuks maar liefst. Misschien visualiseert u het terwijl u dit leest. Het platte vlak met de vier scenarioquadranten zou driedimensionaal worden doordat er van dertien zelfredzaamheidsaspecten moet worden bekeken wat de mogelijke ontwikkelingen zijn in elk quadrant. Wat is er in de toekomst te verwachten op het gebied van ‘huisvesting’ in kwadrant [‘burgerinitiatief’ + ‘ieder voor zich’]? En wat zou dat betekenen op het gebied van ‘middelengebruik’? Dit soort vragen zouden dan nog 11 keer aan de orde komen binnen het huidige kwadrant, én nog 3 x 13 maal (=39) in de overige drie kwadranten. Aan het begin van de studie dacht ik nog dat deze aanpak mooi denkvoer zou opleveren voor een team van developers en systeemarchitecten. Ik zag workshops voor me met grote vellen papier en megaschermen, waarin we met een clubje systeemdenkers een systeem der systemen zouden laten ontspruiten aan onze breinen. Naast schier ondoenlijk, zou deze aanpak verspilde tijd zijn geweest. Het zou nagenoeg geen bruikbare inzichten hebben opgeleverd. Ik heb het op tijd ingezien.

Het nodige veldwerk en bureauonderzoek brachten wel nieuwe inzichten om de factor ‘technologie’ in mijn onderzoek te specificeren. ICT leek een onderscheidende factor: informatie- en communicatie technologie leek drempels op te werpen. Digitale communicatie- en informatiesystemen waren al jaren meer en meer een rol gaan spelen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) had al in het jaar 2000 de digitalisering van de leefwereld onderzocht24. Samen met TU Delft en Universiteit Utrecht had het SCP in opdracht van een aantal ministeries verkend welke technologische ontwikkelingen in de (destijds) nabije toekomst van 2010 het leven binnen huishoudens zouden kunnen beïnvloeden. ‘Door het groeiend belang van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en de mogelijk uiteenlopende vaardigheden om ermee om te gaan, kunnen sociale ongelijkheden worden gecreëerd of vergroot’, is de eerste zin in het voorwoord van het rapport. Omdat het de ministeries ‘een ongewenste ontwikkeling’ leek dat sociale ongelijkheid zou optreden als gevolg van de uiteenlopende vaardigheden om met ICT om te gaan, werd het SCP gevraagd onderzoek te doen naar (verschillen in) de verspreiding van moderne ICT. In het onderzoek bekeek het SCP hoe ICT-producten zoals teletext, telefoons, betaalpassen, de personal computer, internet en email onder Nederlanders in bezit waren en gebruikt werden. Het rapport constateert dat er een aantal groepen is waarbij het bezit en gebruik van ICT-producten lager ligt, en mogelijk ook laag zal blijven in de toekomst. In een optelsom met drie benodigde vaardigheden tekent zich een (aanzienlijk) aantal mensen af dat verminderd gebruik zal (kunnen) maken van ICT. De benodigde vaardigheden zijn ‘literacy’ (omgaan met schriftelijke informatie), ‘numeracy’ (omgaan met kwantitatieve informatie) en ‘informacy’ (omgaan met ICT).

In mijn onderzoek tekent zich af dat op de weg naar zelfredzaamheid niet alleen een tekort aan ICT-vaardigheden een onderscheidende factor blijkt (de cans en cannots) of dat enkel het bezit van ICT-producten als hulpbron verschillen duidelijk maakt (de haves en havenots). Als toekomstonderzoeker zag ik het tot mijn taak om te bekijken hoe ICT ervoor kan zorgen dat zelfredzaamheid voor iedereen bereikbaar is. Aanvankelijk poneerde ik de stelling dat ICT mogelijk zou kunnen maken dat 100% van de mensen zelfredzaam zou kunnen zijn in het jaar 2040.

Deze stelling legde ik voor aan mijn adviescommissie. Onder STT- toekomstonderzoekers is het gebruikelijk om een denktank te formeren van uiteenlopende professionals en experts vanuit het werkveld. De adviescommissie werkte als mijn kritisch geweten. Mijn adviescommissie bestond uit:

  • Pallas Agterberg (voorzitter), Alliander, Raad voor de Leefomgeving en infrastructuur
  • Ger Baron, Chief Information Officer, gemeente Amsterdam
  • Jeroen Boelhouwer, Senior onderzoeker kwaliteit van leven, welzijn en geluk, Sociaal en Cultureel Planbureau
  • Hasan Göleli, MT-lid Sancties Extramuraal, Ministerie van Justitie en Veiligheid
  • Nienke Nijhof, Program manager eHealth, Bartimeus
  • Roy Op het Veld, Hoofdredacteur, Change Inc.
  • Jan Roggeveen, Country Lead Collaboration, Cisco
  • Lonneke van Sleuwen, Directeur concerndirectie Innovatie & Strategie, DG Belastingdienst
  • Erwin de Vlugt, Professor Technology for Health, The Hague University of Applied Sciences
  • Ton Wilthagen, Professor of Institutional and Legal Aspects of the Labour Market, Tilburg University


Tijdens een bijeenkomst bespraken we de invloed van ICT op zelfredzaamheid. Ieder adviescommissielid vertelde verhalen uit de praktijk over gebruik van apps, formulieren, tablets of websites. Van ouders die digitaal medicijnen moeten bestellen tot de belastingdienst die vooraf ingevulde aangifteformulieren ontwikkelt. Ook het woord ’systeem’ viel vaak tijdens de vergadering, zowel om tools mee aan te duiden als om te praten over ‘het systeem’ dat mensen zou uitsluiten. De adviescommissie ondersteunde dat mijn onderzoek op de ingeslagen weg wordt voortgezet: zelfredzaamheid zou voor iedereen bereikbaar moeten zijn.
Door middel van interviews met adviescommissieleden kwam ik meer te weten over hun professionele en persoonlijke blik op zelfredzaamheid en ICT. Hasan Göleli (Ministerie van Justitie) vertelde over het relatief groot aantal mensen in de strafrechtketen dat een licht verstandelijke beperking heeft. Het beïnvloedt hun vermogen om hun leven zelf te organiseren. Nienke Nijhof (Bartimeus, instituut voor blinden en slechtzienden) ziet dagelijks hoe vaak mensen met een visuele beperking hulp moeten vragen bij alledaagse dingen die zij eigenlijk zelf willen regelen. ‘Zij willen ook boodschappen kunnen bestellen met de Picnic app!’ vertelde Nienke. Jan Roggeveen legde uit waarom Cisco (de maker van videoconferentietool Webex) werkt aan toegankelijkheid en inclusie op ‘de digitale werkvloer’.
Mede door de interviews wierp de voortschrijdende mate waarin de samenleving ICT inzet een nieuwe blik op een bestaande factor: de ontoegankelijkheid van ICT zelf. Lange tijd waren er alternatieven beschikbaar gebleven voor zaken die inmiddels ook digitaal konden worden geregeld. Banken hadden nog een balie voor mensen die geld niet uit de pinautomaat wilden of konden halen. Belastingformulieren konden ook op papier worden ingevuld. Bij het overschrijven van een kenteken van een auto werd er nog een stempel gezet, en geen DigiD gevraagd. Maar ‘analoge opties’ leken te gaan verdwijnen. De media deden regelmatig verslag van situaties waarin mensen juist dóór digitalisering en informatisering op 0-1 achter werden gezet. Instanties raakten in opspraak vanwege hun inzet van ICT.

In mijn onderzoek ging ik zelfredzaamheid zien als een vermogen. Een vermogen dat persoonlijk is, variaties kent, en kan toe- of afnemen. Het vermogen om met de samenleving te dealen. Een vermogen dat wordt beïnvloed door technologie. Ik stelde mezelf vragen. Wie blijkt het allemaal niet bij te kunnen benen? Wat maakt zelfredzaam zijn moeilijk? Waar ontbreekt het mensen aan om mee te doen? Met de adviescommissie constateerde ik dat mensen met voldoende vermogen zonder hulp van anderen zelfredzaam zouden kunnen zijn. Het (zelf) organiseren van hulp is een van de basisgedachten achter de ‘zelfredzaamheidseis’ die spreekt uit de Zelfredzaamheid-Matrix: ‘Kan je het nog niet? Dan kun je leren hoe het moet. Kun je het niet meer? Dan zal een mantelzorger het wel samen met je doen’. Hierin klinkt neerbuigendheid door. Naar mijn idee zouden mensen niet (ongewenst) afhankelijk moeten hoeven zijn. De adviescommissie ondersteunde mijn gedachtengang. We stelden dat passende ICT en digitalisering bij zou kunnen dragen aan het voorkomen van die ongewenste afhankelijkheid. Systemen en andere mens-machine interacties zouden toegankelijk moeten worden ontworpen.

Als van mensen wordt verwacht dat zij zelfredzaam zijn, dan moeten de mogelijkheden worden geboden om zelfredzaam te kunnen zijn. Dit impliceert een schare aan afgeleide stellingen. Bijvoorbeeld: als de politiek verwacht dat mensen zelfredzaam zijn, dan moet Nederland mogelijk maken dat mensen zelfredzaam kúnnen zijn. Of: omdat Nederland verwacht dat burgers zelfredzaam zijn, moet het land toegankelijk en inclusief worden ingericht. Gastauteurs Crétien en Jeroen schrijven in deel 1 van dit boek dat zelfredzaam vooral moeilijk blijkt te zijn voor mensen met weinig hulpbronnen (inkomen, opleiding, arbeid, gezondheid). Vanuit het Sociaal en Cultureel Planbureau doen zij al jaren onderzoek naar de kwaliteit van leven van de Nederlander. Gemiddeld genomen kan het dan goed gaan met Nederlanders, er zijn veel mensen die kampen met achterstanden die niet verdwijnen of kleiner worden. Een vooraf ingevuld belastingaangifteformulier is handig, maar niet voor iemand die niet goed kan lezen of niet makkelijk informatie kan verwerken. Om Wmo-hulpmiddelen kunnen vragen is fijn, maar niet voor iemand die zich schaamt voor afhankelijkheid. Een DigiD-toegangscode toesturen per post is veilig, maar niet voor iemand zonder vaste woon- en verblijfplaats. Alert zijn op cybercrime is nodig, maar niet makkelijk voor iemand met een licht verstandelijke beperking. Pinnen is de norm, maar contant geld is voor sommigen van levensbelang. Een veelgehoord tegenargument voor dit soort voorbeelden vind ik onacceptabel: ‘Ja maar, de mééste mensen…’.


VI
Wanneer zelfredzaamheid de norm is, zal daar voor iedereen toegang toe moeten zijn. Maar havenots vinden deze toegang niet door een gebrek aan hulpbronnen. Cannots missen moderne vaardigheden. De überzelfredzame wantnots willen het leven naar eigen inzicht vormgeven. Ik beargumenteer op basis van mijn toekomstonderzoek dat Nederland maynots van mensen maakt. Nederland sluit namelijk mensen uit door ontoegankelijkheid. Inclusie zou de norm moeten zijn maar exclusie is te vaak de praktijk. Tegen maynots wordt telkens gezegd: ‘Jij mag niet meedoen’. De samenleving knikkert magnieters behendig de zandbak uit. Wie volgt?

Deel 1

‘Ik was in Harlingen op bezoek bij iemand, en die wilde graag een nieuwe stoel voor zijn scootmobiel. En het gebeurde maar niet. Ik ben er naar toe gegaan. Ik heb gekeken, doorgevraagd… Mijnheer had een progressieve spierziekte en hij kon niet meer naar buiten als hij die nieuwe stoel voor zijn scootmobiel niet kreeg. Hij had niet heel lang meer te leven.En hij wilde zo graag de dijk op. Want als ‘ie op de dijk is dan gaat de wind door zijn haar, en dan is hij de pijn even kwijt. Wie dat niet snapt, dat dát uiteindelijk is waarom de overheid er is, die doet het verkeerd. Dáar gaat het om. Dat is wat we willen bereiken.’

- Reinier van Zutphen

De Nationale ombudsman
In: Buitenhof (28.02.2021)

Zelfredzaamheid

-

Annelien

‘Ik woonde op een klein dorp, en daar zijn de normen zeer middeleeuws. Zodra je afwijkt wordt er geroepen en gescholden. Ik heb, toen ik vijf of zes jaar was, de schaar in het haar gezet, rechttoe rechtaan. Maar dat had, als ik me wel herinner, niet echt met de kleur te maken. Ik heb twee oudere broers die alles deden wat in mijn ogen avontuurlijk en geweldig was, en ik wilde daarom een jongen wezen. Daarnaast geloof ik dat ook de papillotten die ik ’s nachts in mijn haar moest, iets met dat afknippen te maken hadden.'

- Annelien Kappeyne van de Coppello
In: ‘Over Schoonheid’, Merel Laseur en Paul Huf, 1984

I

Annelien Kappeyne van de Coppello zit op haar vaste plek in de Tweede Kamer. De ‘Bijzondere Commissie voor het beleid inzake grondwet en kieswet’ vergadert vandaag. Aan de orde zijn de beschouwingen over de vraag of het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam in de Grondwet zou moeten worden opgenomen. Dossier 15463. Eigenlijk is het zo’n beetje haar dossier. Als jurist is dossierkennis voor haar een gegeven. Al moet ze er nachten voor opblijven, ze bereidt zich tot in detail voor op debatten.

Voorzitter Dolman opent. Hij geeft het woord aan de heer Roethof. ‘Mijnheer de Voorzitter! Het is in enkele jaren de derde keer dat de kwestie van de bescherming van het menselijk lichaam, dat als grondrecht in onze constitutie zou moeten worden opgenomen, aan de orde is. De eerste keer was dat bij de bespreking van de klassieke grondrechten in 1976, toen een amendement-Kappeyne van de Coppello op dit punt werd ingediend en vervolgens verworpen. De tweede keer was in september 1978, bij de goedkeuring van het VN-verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten, toen mevrouw Kappeyne er nog eens aan herinnerde, dat op de vraag of alsnog een voorstel tot opneming van een grondwettelijke bepaling zou worden gedaan, een nota van de zijde van de Regering in het vooruitzicht was gesteld. Vandaag, de derde maal dus, krijgen wij opnieuw de gelegenheid het probleem te bespreken en wel aan de hand van de inmiddels ingediende notitie. Die bespreking geschiedt wat mijn fractie betreft onder ietwat gewijzigde omstandigheden, die ertoe bijdroegen, dat het vraagstuk wat meer naar het centrum van onze belangstelling verschoof.’

Drie jaar eerder had Annelien inderdaad een amendement ingediend om het recht op onaantastbaarheid van het lichaam bij wet te regelen. Destijds werd er al enkele jaren gewerkt aan een actualisering van de Grondwet, mede in het licht van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Technische en maatschappelijke ontwikkelingen gaven aanleiding tot discussie over ‘de persoonlijke levenssfeer’. Doordat er steeds meer gegevens over personen werden verzameld, stond de privacy onder druk. Toen de regering een nieuw wetsontwerp presenteerde dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer regelde, was Annelien van mening dat ook het lichaam expliciet eerbiediging verdiende. Het wetsvoorstel beschreef in lid 2 en 3 de bescherming van de levenssfeer door te stellen dat het vastleggen en gebruiken van persoonsgegevens aan regels gebonden zou zijn. Mensen zouden (het gebruik van) hun gegevens moeten kunnen inzien en hun gegevens moeten kunnen corrigeren. Annelien diende daarop een amendement in. Ze bepleitte het toevoegen van een nieuw lid met de tekst ‘Ieder heeft, behoudens bij de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.’ De regering oordeelde op 18 november 1976 in een nota dat er geen behoefte was aan een recht op de integriteit van het menselijk lichaam. Voor Kamerlid van Mierlo was het onderwerp daarmee niet van tafel. Hij verzocht de regering een diepgaande studie uit te voeren over de consequenties die een dergelijk artikel in de Grondwet zou kunnen hebben. Anneliens amendement voor het extra wetsartikel over de onaantastbaarheid van het lichaam werd ‘bij zitten en opstaan’ verworpen. Maar die studie kwam er. In de vorm van de notitie die op deze dag, 14 mei 1979, onderwerp is van gesprek in de commissievergadering.

De heer Roethof vervolgt: ‘De VVD-fractie hing haar voorstel destijds met name op aan het arrest van de Hoge Raad van 1973 met betrekking tot de fluoridering van het drinkwater. Hoe interessant deze materie ook is, het is voor ons niet de meest overtuigende invalshoek om een afzonderlijke bepaling over de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam in de Grondwet te bepleiten.’

Rond 1960 had de Nederlandse overheid besloten om fluoride toe te voegen aan het drinkwater. In de Verenigde Staten was ontdekt dat fluoride een gunstig effect kon hebben op de gezondheid van het gebit. Een groeiend aantal Nederlandse gemeenten ging over tot fluoridering van het drinkwater. Vanaf 1970 rezen protesten van ‘antifluorcomités’. Tegenstanders kaartten niet alleen de mogelijke schadelijke gevolgen van fluoride aan, zij maakten ook duidelijk dat ze niet gediend waren van het opdringen van gefluorideerd water. Rond 1973 spanden zes burgers een kort geding aan. Het was uiteindelijk de Hoge Raad die concludeerde dat de maatregel voor fluoridering van drinkwater zo drastisch was dat deze niet onder de waterleidingwet kon vallen. Het was aan de Tweede Kamer om ervoor te zorgen dat het toevoegen van fluoride bij wet zou worden geregeld. Er rezen fundamentele grondwettelijke bezwaren. VVD-kamerlid Dees zag het toevoegen van fluoride aan drinkwater als het gedwongen toedienen van medicatie. Een aantasting van de vrije keuze van het individu. Dees roerde zich in de Tweede Kamer. Hij organiseerde een hoorzitting waar voor- en tegenstanders van fluoridering het woord kregen. De zitting had tot gevolg dat het kabinet zijn wetsontwerp introk. Het gebruik van fluoride zou voortaan een vrije keuze zijn. Er kwamen tabletjes en tandpasta op de markt waaraan fluoride werd toegevoegd.

Annelien Kappeyne van de Coppello luistert vanaf haar bankje in de Tweede Kamer naar haar collega. Wat Roethof zegt, klopt: meerdere malen bepleitte ze al dat de onaantastbaarheid van het lichaam als mensenrecht zou moeten worden opgenomen in de Grondwet. Annelien noemt het ‘het recht op eigen lijf’, als zij aan het woord komt in de commissievergadering: ‘Mijnheer de Voorzitter! Het recht op eigen lijf -een primitieve poging mijnerzijds om het beginsel van onaantastbaarheid van het eigen lichaam iets plastischer en beknopter uit te drukken zonder dat het verband tussen geest, psyche en lichaam wordt ontkend - is het meest primaire, en naar moderne opvattingen ook het meest finale recht van de mens. Het vangt aan bij het begin van het leven, dat wil zeggen bij de geboorte, en het reikt zelfs over de dood heen als men er mede toe rekent het bestemming mogen geven aan het eigen stoffelijk overschot of bepaalde delen ervan. In de 19e eeuw is het recht op eigen lijf als het ware nader uitgewerkt door afschaffing van slavernij, lijfstraffen en doodstraf. Bovendien werd er van oudsher naar gestreefd dat er een zorgvuldige rechtsgang plaatsvond die moest garanderen dat, indien tot vrijheidsberoving werd overgegaan, dit terecht geschiedde, en tevens dat de behandeling tijdens de vrijheidsbeneming geen schade toebracht aan de gedetineerde persoon. En daarmee leek de kous wel afgedaan. Niet voorzien kon toen worden dat enerzijds de wetenschap omtrent het menselijk lichaam zo’n hoge vlucht zou nemen, en dat anderzijds de macht van de overheid zo zou toenemen dat zij terwille van algemene, boven belangen van individuen uitstijgende belangen het recht zou krijgen inbreuk te maken op dat recht van een ieder op eigen lijf. Oorlogen, rampen, besmettelijke ziekten brachten altoos zulke gevaren mee dat normale regels opzij gezet konden worden. Heel anders is het echter wanneer in normale omstandigheden tegen de wil van de betrokkenen ingrepen in of aan hun lichaam worden gedaan. De kwestie van de fluoridering van het drinkwater heeft mij zelf de ogen voor die problematiek geopend.’

De discussie rondom de fluoridering van drinkwater was slechts één van de vele debatten over zaken waarin fysieke integriteit in het gedrang was gekomen. Zo had criminoloog Wouter Buikhuisen gepleit voor onderzoek naar de biologische achtergronden van criminaliteit. Hij was overtuigd dat aanleg een rol speelde bij crimineel gedrag en wilde zijn hypothese testen door hersenonderzoek te doen bij (jonge) delinquenten. Zijn plannen en ideeën vielen niet goed bij sociologen, psychologen en biologen. Links Nederland roerde zich. Mensen zouden niet ‘slecht’ geboren worden, het zou de maatschappij zijn die verkrachters, moordenaars en drugsdealers kweekt, was hun weerwoord.

Er was discussie geweest over foltering in Nederlandse gevangenissen. In Duitsland pleitte de Rote Armee Fraktion (RAF) begin jaren zeventig voor een volledig nieuwe samenleving. De RAF was uit op het omwerpen van de samenleving zoals die was. Het geweld dat de RAF daarvoor in Duitsland inzette sloeg over naar Nederland. RAF-leden Folkerts, Wackernagel en Schneider werden in Nederland opgepakt en gevangen gehouden. Er gingen geluiden op dat er sprake was van foltering door isolatie in hun cel.

Ook waren er vragen gerezen over de rechtspositie van patiënten in psychiatrische ziekenhuizen. Onder dwang vonden er behandelingen plaats zonder toestemming van de patient: voedsel toedienen of onthouden, sterilisatie, castratie en electroshockbehandeling. Een directe aanleiding vormden berichten over wantoestanden in Huize Assisië, een ‘internaat voor geestelijk gehandicapten’ in Udenhout, Brabant. Instituutsarts Huijsmans en broeder Dionysius onderwierpen hun pupillen aan schedelmetingen en lumbaalpuncties om zo de oorzaken van hun ‘zwakzinnigheid’ op te sporen . De ouders van de kinderen werden hierover niet of nauwelijks geïnformeerd.

Annelien vervolgt haar verhaal in de Kamer: ‘Deze parlementaire gedachtenwisselingen tenderen mijns inziens in de richting van de erkenning dat het recht op eigen lijf zo’n belangrijk recht is, dat het niet alleen in allerlei wetgeving nader gestalte moet krijgen, maar dat het ook op een hoger niveau in de nationale wetgeving tot een belangrijke algemene rechtsnorm moet worden verheven. (…) Hoewel wij nog aan het begin van de gedachtenwisseling over de nota en haar conclusies staan en de Regering nog alle gelegenheid krijgt haar gedachten te ontvouwen, kom ik, met anderen, tot de voorlopige conclusie dat de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam wél een eigen plaats in de Grondwet verdient. Ik hoop dat de Kamer daarover aan het slot van de beraadslagingen een uitspraak wil doen. Ten einde tot de helderheid van de discussie bij te dragen heb ik de eer, nu reeds een concept van een dergelijke uitspraak aan de Kamer en de Regering voor te leggen.’

Annelien dient de motie in. In 1983 werd Artikel 11 opgenomen in de Nederlandse Grondwet: ‘Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.’

II

Annelien was bij het indienen van de motie die leidde tot artikel 11 van de Grondwet acht jaar Tweede Kamerlid. Sinds haar studie Nederlands Recht had ze haar pad uitgestippeld. Haar lidmaatschap van de Leidse gemeenteraad gebruikte ze doelbewust om Tweede Kamerlid te kunnen worden. Haar liberaal gedachtegoed was steeds weer richtinggevend in de onderwerpen die ze agendeerde gedurende haar loopbaan. Zo was ze woordvoerder en voorstander van de abortuswet. Legalisering van abortus zag zij als een uitwerking van het principe van verdraagzaamheid. Ook was ze pleitbezorger van het verlenen van kiesrecht voor gemeenteraadsverkiezingen aan buitenlanders die in Nederland wonen. Als staatsecretaris van Sociale Zaken agendeerde ze seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes. In 1983 ging het wetboek van strafrecht namelijk nog steeds uit van het recht van de man op seks met zijn vrouw. Samen met Frits Korthals Altes kwam Annelien met een nota die verkrachting binnen het huwelijk strafbaar stelde.

Ze bepleitte gelijke inkomensverdeling en zelfstandigheid van vrouwen zodat zij economisch zelfstandig zouden kunnen zijn. Annelien schreef in 1983 haar ’Beleidsplan Emancipatie’. Volgens tijdschrift Opzij vertoonde het plan feministrische trekjes. Annelien had vooral gelijkwaardigheid voor ogen. Haar doelstelling met het plan was het ‘bevorderen van de ontwikkeling van de huidige, nog steeds op sekseverschillen gebaseerde samenleving naar een pluriforme samenleving van mensen, waarin vrouwen en mannen gelijke rechten, kansen en vrijheden kunnen realiseren’. Aanvankelijk vond ze weinig steun in de Kamer. Maar meerdere emancipatiekwesties werden door Anneliens volharding in wetgeving vervat. Gelijke rechten voor homo- en transseksuelen hadden specifiek haar aandacht. Zo sprak ze 1980 uit dat het kabinet moest regelen dat bij een geslachtsverandering de nieuw aangenomen sekse in het paspoort zou veranderen, en pleitte ze in 1981 voor strafsancties als er gediscrimineerd zou worden op grond van seksuele geaardheid. Bewindslieden die homo- onvriendelijke standpunten verwoordden in hun brieven aan de Kamer konden rekenen op commentaar van Annelien. In 1985 zorgde ze voor enkele wetswijzigingen waardoor gelijke behandeling van mannen en vrouwen wettelijk werd geregeld in onder andere de Algemene Ouderdomswet (AOW) en Arbeidsomstandighedenwet (ARBO-wet) en de Algemene Bijstandswet (Awb).

Na de verkiezingen van 1986 keerde Annelien niet meer terug in de Kamer. Ze verliet de politiek en trad in 1988 toe tot de Raad van State. Over het werk in de Raad van State in vergelijking tot het werk in de politiek zei ze: ‘Als je het goed bekijkt krijg je hier te maken met een brede dwarsdoorsnee van de Nederlandse bevolking. Als bewindspersoon is dat afhankelijk van welke actiegroep zich nu weer meldt. Hier krijg je echt héél Nederland voor je neus. Dat is heerlijk.’ Lang heeft ze er niet van kunnen genieten. Annelien overleed twee jaar later op 53-jarige leeftijd.

III

Artikel 10 en 11 van de Grondwet hangen nauw met elkaar samen. Waar artikel 11 handelt over het recht op onaantastbaarheid, gaat artikel 10 om de eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Het publieke debat over nieuwe vormen van gegevensverwerking laaide in de jaren zestig op. Er kwamen nieuwe afluistertechnieken en ook ontwikkelingen op het gebied van beeld- en geluidstechniek gingen snel. Daarnaast groeide de geautomatiseerde gegevensverwerking en werd de overheidsadministratie gemoderniseerd, onder invloed van uitbouw van de verzorgingsstaat in die jaren. Het eerbiedigen van de persoonlijke levenssfeer werd beschouwd als de basisvoorwaarde voor een menswaardig bestaan en het recht op privacy kreeg belangstelling. Zelfbeschikking en onaantastbaarheid van het lichaam werden daarmee nauw in verband gebracht. Nederlandse wetgeving beschermt met artikel 11 de onschendbaarheid van het lichaam, maar niet het tegenovergestelde. Het geeft niet het recht het lichaam te schenden, zelfs niet door of met toestemming van de betrokkene. Wat het artikel wel beschrijft is het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, hoewel de concrete toepassingsmogelijkheden van dit recht niet uitgebreid beschreven zijn. Sinds de tijd dat Annelien Kappeyne van de Coppello met haar voorstel tot wetgeving kwam, is er wel beschreven wat terreinen zijn waarop de wetgeving betrekking zou kunnen hebben: ‘foltering, lijfstraffen, lichamelijke en geestelijke mishandeling, gedwongen medische experimenten, toedienen van electroshocks aan psychisch gestoorden, gedwongen behandeling van lijders aan venerische ziekten, gedwongen toediening van voedsel tijdens een hongerstaking, toedienen van waarheidsserum aan verdachten, leegpompen van de maag, encefalografie, bloedafname, inenting, röntgenologisch onderzoek, verwondingen, operaties, behandeling door een arts, knippen van de haren.’ Later werden aan de lijst ook orgaantransplantatie, abortus en euthanasie toegevoegd.

IV

Het is aannemelijk dat in de toekomst scherpe discussies over privacy en onschendbaarheid gevoerd gaan worden. Scherper nog dan in het heden. Technologische ontwikkelingen zullen meer mogelijk maken en maatschappelijk gezien kan er meer veiligheid gewenst zijn.
Het toepassen van nieuwe technologieën op het menselijk lichaam voedt het debat over de betekenis van artikel 11 van de Grondwet in de toekomst. Het verbeteren, aanpassen, verhandelen of vermarkten van het lichaam is veelbesproken maar tot een bepaald niveau ook relatief breed geaccepteerd. Scheidslijnen tussen handel en hulpvaardigheid kunnen dun zijn, zoals bij orgaandonatie of eiceltransplantatie. Verbetering of verfraaiing van het lichaam is niet vanzelfsprekend een vrije keuze. Dit is nu al op te maken uit verhalen van influencers die via sociale media hun persoonlijke verhalen delen. Sommigen ervaren druk om aan een (al dan niet vermeend) ideaal te voldoen.
Op het gebied van privacy is waarneembaar dat het schenden als verantwoord en ‘proportioneel’ wordt gezien omwille van de veiligheid. Zo is de nieuwe wet Wgs (Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden) op het moment van schrijven in de maak.
Toekomstige ontwikkelingen kunnen leiden tot vervaging van de lichamelijke onschendbaarheid. Wordt het toevoegen van hersenimplantaten, prothesen, chips of nano-bots aan het lichaam beschermd door artikel 11? Wordt de verwerking van gegevens die voortvloeien uit brain-computer interfaces ook beschermd door artikel 10? Zal de gegevensoverdracht tussen het brein en de cloud beveiligd zijn tegen hacks en oneigenlijk gebruik? Zal een genetisch profiel beschouwd worden als een persoonsgegeven dat net als woonplaats of godsdienst beschermd zal worden door de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? In deze voorbeelden is er niet altijd sprake van inbreuk op de lichamelijke integriteit in de zin van materiaal afnemen van, of voorwerpen inbrengen in het lichaam. Het ligt wellicht voor de hand dat aan het lichaam onttrokken gegevens, dus informatie die wordt verkregen zonder dat apparatuur het lichaam binnendringt, onder artikel 10 (privacy) te laten vallen in plaats van artikel 11 (onschendbaarheid). Het gebruik van ’van het lichaam afgescheiden lichaamsmateriaal’ dat niet herleidbaar is tot de persoon, is beschermd door een geen-bezwaar regeling. Voor materiaal dat wél herleidbaar is naar de persoon is wetgeving in de maak. Het wetsvoorstel ‘Wet zeggenschap lichaamsmateriaal’ is in mei 2021 ingediend om op 1 oktober 2021 verder te worden behandeld in de Tweede Kamer.

Noot: wie de ontwikkelingen op het gebied van privacy en onschendbaarheid wil volgen, raad ik aan gespitst te blijven (ook in Europees verband) op de onderwerpen ‘geïnformeerde toestemming’ (informed consent) en ‘geoorloofd doel’ (legitimate aim).

Café de Meent

‘t Wuurd drukker, de biljartclub keumt nar binne
verloare mar dat makt vur die niks oet

Dikke Piet zet dat ‘ie vet haj kunne winne
mar d’n teagestand waas schienbaar toch wat groet

en zoe velt d’r doar wal aalt wat te beleave
minse koome doar nar binne, minse goan

al stort de ganse werld inien ‘t kan niks geave
zolang ‘t beer en de café mar blieve stoan

— Jack Poels
Rowwen Hèze, 1991

I

Over de eerste avond dat ik bij café de Meent kwam wordt nog regelmatig gesproken. In de categorie weet-je-nog. Iedereen vertelt het verhaal vanuit hún blikveld. Namelijk: ‘wij zaten aan de bar en jullie kwamen binnen’. Ik vertel het natuurlijk als: ‘toen wij binnen kwamen werd het stil’. Nieuwe mensen. Dan valt er een stilte. Logisch. We gingen aan het einde van de bar zitten. Bij de tapkranen. De uitbater keek ons vragend aan: wat zal ’t zijn? Twee biertjes. Fluitje of vaasje? Vaasje natuurlijk.

Wij kletsen wat. Een paar mannen op rechts, rond de hoek van de bar. Kroegpraat: een paar zinnen van de één, dan een bulderlach, en dan een opmerking van de ander die steevast begint met ‘nee gij dan’. We drinken een tweede vaasje en kijken naar de kerels, het biljart, de bordjes met spreuken aan de muur. Zin om te roken. Al shag draaiend lopen we richting de buitendeur. Die zwaait open omdat de uitbater net weer naar binnen komt. ‘Oow, jullie róken! Pfff -- hij schiet zijn sigaretje achter zich de straat op en blaast nog wat rook over zijn schouder. Roken mag gewoon binnen. Wij dachten dat jullie controleurs waren’. De kroeg haalt opgelucht adem. Asbakken terug op de bar. Sigaretten worden uit binnenzakken gehaald. De mannen willen nu weten wie er op een doordeweekse donderdag in November zomaar het café binnen komt lopen. Aan de bar op dat moment: een stucadoor, een makelaar, een vrachtwagenchauffeur en automonteur Pete. Hoe hadden we de Meent gevonden? Nou, café De Bok was niet echt goed bevallen. Ik had online gezocht en een motor toerclub gevonden die kennelijk altijd vertrok vanaf de Meent. Misschien is het wat, hadden wij gedacht. ‘Staan wij op internet?’ zei de uitbater, die Paul blijkt te heten. Het werd een topavond. De makelaar vertelde over ruzies met zijn socialistische vader. De stucadoor praatte over vrouwen en vroeger. En met een nog laat binnengewaaid stel leerden we spijkeren. Een kroegspel met een boomstam, één hamer en ieder een spijker. Spijkeren speel je voor geld. Uiteraard. Ver na twaalven zwalkten we naar huis.

II

Sinds ik vaker bij de Meent kom zit ik graag aan het korte eind van de bar. Tussen de gokautomaat en de ronde stamtafel bij de buitendeur. Bij de tapkranen zit ik alleen nog als het echt druk is. Of bij een voetbal- of dartwedstrijd. Dan met de rug naar de bar, kijkend naar een beamerscherm dat Paul bij gelegenheid uitrolt. Een kroeg zie ik als een maatschappij in het klein. Het café is als het leven. In al haar facetten. Het mooie vind ik hoe mensen kletsen. Hoe ze elkaar helpen, voor elkaar klaar staan als het nodig is. Dat er een krans wordt geregeld als er iemand overleden is. Dat er bruiloften en jubilea worden gevierd in de zaal achter het café. En dat er altijd iemand binnen komt lopen met soep voor Paul.

Sommige mensen kennen de Meent alleen van Sinterklaas. Er werd vroeger erwtensoep geserveerd op de dag dat de Sint aankwam via het vlakbij gelegen kanaal. Mensen hebben goede herinneringen aan het volle, warme café op die koude dagen. Nog steeds regelt Paul met Sinterklaas cadeautjes en pakjes appelsap voor de kinderen uit de buurt. Op aswoensdag verzamelt vereniging De Jagers zich om de carnavalsperiode ritueel af te sluiten met het ter aarde bestellen van een haring. Met de kermis heeft iedereen het over het jaarlijkse strontvoetbal.

Af en toe waaien er wat dames aan die de A.F.Th van der Heijden route lopen. Ze bestellen hun kopje koffie soms alleen omdat ze even naar de WC willen. Naast de deur naar het toilet prijkt een portret van van der Heijden. De schrijver heeft het zelf voor Paul gesigneerd toen de presentatie van de nieuwe wandelroute in het café plaatsvond. Als kind kwam van der Heijden regelmatig in -toen nog- café Kuster ‘als ‘ie van zijn moeder de opdracht kreeg om zijn dronken vader op te halen. Met gewone kleren over zijn pyjamaatje vertrekt hij dan naar het café’, schrijft een NOS-verslaggever later. In het stampvolle café leest acteur Frank Lammers (’n dorp verderop geboren) voor uit van der Heijden’s werk. Paul gloeit nog steeds van trots als hij erover vertelt.

Het door A.F.Th van der Heijden gesigneerde portret prijkt aan de muur van Café de Meent

III

Hoewel de Meent aan de rand van het dorp ligt, staat het café toch aan een drukke weg. Aan een binnendoorweggetje van en naar de stad. Het terras aan de voorkant van de kroeg kijkt uit op een weiland met koeien. Op de klinkerweg tussen het weiland en het terras is het een komen en gaan van auto’s, bestelbusjes, Picnic-wagentjes, pakketbezorgers, sportieve fietsers, telefonerende scooterrijders en af en toe een tractor. Om de tien minuten een claxon, een opgestoken duim uit een autoraam, een zwaai van een fietser. Uitbater Paul steekt steevast zijn arm op: ‘heuj!’. Op het terras wordt vervolgens gepraat over wie er zojuist langskwam.

Mensen treffen mensen elkaar hier. Sommigen waaien na hun werkdag aan, voordat ze thuis gaan eten. Anderen zien elkaar tijdens hun wekelijkse biljartavond. Voor een groot deel zijn het bekende koppen die elkaar al jaren kennen. Het is gebruikelijk dat er rondjes worden gegeven. Zo ongeveer om de beurt. Behalve Gradje Poep, die wil zijn bier zelf betalen. Slechte moppen, roddels en verhalen over vroeger zijn in ieder geval onderdeel van elk bezoek aan de Meent. Soepeltjes afgewisseld door serieuzere gesprekken. Conciërge Renting praat over zijn tijd bij defensie. En over de leerlingen van ‘zijn’ middelbare school. Hij kent ze bij naam, en hij kent hun moeders en vaders. Tinie hoeft alleen maar aan te komen lopen en de kroeg weet nog voor hij zijn wijntje bestelt of zijn bijdrage vandaag uit historische wetenswaardigheden zal bestaan of uit sentimentele treurnis. Leo praat graag over hoe snel zijn auto is, ook al rijdt hij niet vaak harder dan veertig. Pete en ik praten over de Formule I en Henricus over het laswerk aan zijn Corvette. Of het nu advies is of handel, er komt altijd iemand met iets op de proppen. Ongevraagd en gevraagd. Auto kapot of een nieuwe nodig? Luigi zal wel wat voor je hebben. Als Karel en Karin naar Duitsland gaan om goedkoop boodschappen te doen willen ze best vijf flessen van je lievelingsshampoo meenemen. ‘Moeten we voor iemand anders nog iets meenemen?’ vraagt Karin, ‘Eef, jij nog iets?’. Ondertussen slaat Hoof zijn vaasje in één teug achterover: ‘zo, ik ben er weg van, ik moet nog sporten’.

IV

Ik had het over functie van de kroeg met Ton Wilthagen. Hij is hoogleraar arbeidsmarkt aan de universiteit van Tilburg. Ton is betrokken bij mijn onderzoek als lid van de adviescommmissie. Hij vertegenwoordigt een van de vele wetenschapsgebieden op het vlak van zelfredzaamheid. Hoe mensen tegen werk aan kijken, waarom ze wel of geen werk hebben en hoe ze werk vinden, hoort hij op straat, op verjaardagen, in de wandelgangen. Als onderzoeker zet hij zich actief in voor ‘zijn’ stad Tilburg en verschijnt hij regelmatig in de regionale en landelijke media. Ton herkent zich in mijn verhaal over het stamcafé. ‘Het is als zwart en geel zand’, zegt Ton. In het café waar hij vaak komt gaat het regelmatig over zand. Wie zwart zand (tuinaarde) genoeg heeft, heeft eigenlijk nét geel zand nodig om de oprit te bestraten. In het café is er altijd wel iemand die nog een bult heeft liggen. Die kun je dan gewoon ophalen. Je doet daar later wel weer een keer iets voor terug. Met werk ging het voorheen ongeveer hetzelfde. Ton en ik bespreken hoe jaren geleden mensen een werkplek vonden, ook al waren zij misschien niet gekwalificeerd genoeg. Het was normaal dat mensen een bezigheid werd geboden, al was het maar opruimen, vegen of helpen met sjouwen. Dat werd vaak onderling geregeld. ‘Piet, hedde gij nie nog wat werk voor onze Jan?’ En dan kreeg Jan gewoon wat werk te doen in de fabriek van Piet. Opgelost. In de huidige tijd is dat anders. Mensen hebben nu ‘een afstand tot de arbeidsmarkt’. Ik zie het eerder andersom: de arbeidsmarkt creëert een kloof voor potentiële werknemers. Hen toelaten op de werkvloer blijkt knap lastig. Inclusie is regelmatig ver te zoeken. Er is overbrugging nodig. Ton zet zich daarom onder andere in voor de ‘Coalitie voor Technologie en Inclusie’ die zich bezig houdt met technologie voor een inclusieve arbeidsmarkt. Zelf zet ik me sinds kort als vrijwilliger in voor ‘Uit de Buurtfabriek’, een sociale meubelfabriek die mensen binnen een productieomgeving structuur bijbrengt, verantwoordelijkheid teruggeeft en hun kans op actieve deelname aan de maatschappij vergroot. Het is een van mijn bijdragen aan inclusiviteit. Iedereen hoort erbij.

Net zoals in een fijne stamkroeg, waar iedereen erbij hoort. Met nukken, tekortkomingen, rare trekjes en al. Je mag dan misschien geen vrienden zijn, je maakt een praatje met elkaar. Meningsverschillen worden uiteindelijk met rust gelaten (op aandringen van anderen). Ruzies worden bijgelegd (of niet). Er wordt over je gepraat, of je nu te vaak aan de bar zit of te weinig. En in café’s als de Meent hoeft er weinig te worden uitgelegd als mensen even willen mokken over het leven, klagen over hun werk of praten over hun stokpaardjes. Je begrijpt dat iemand met betraande ogen praat over zijn vrouw die ziek is. Je weet wie het het te kwaad krijgt als er een bepaald liedje uit de luidsprekers klinkt. Sommige mensen zouden weinig aanspraak hebben als ze niet in hun café kwamen. Of steun. Of weerwoord. In een goed café is het goed toeven.

Youri

‘Wij zijn bij mijn weten het enige land in de hele wereld waar de overheid iemand inhuurt om je huis schoon te maken, als je dat zelf niet meer lukt.‘

— Youri Hagemann

Een Wmo consulent over de Wmo

Ik ben Youri Hagemann en ik heb voor verschillende gemeentes gewerkt met de Wet maatschappelijke ondersteuning, ofwel de Wmo. Als Wmo- consulent kom ik over de vloer bij heel veel verschillende mensen. Bij mensen die de moed helemaal in de schoenen hebben laten zakken, maar ook bij mensen die volop ideeën hebben over hoe zij met hun beperkingen bijna alles weer zouden kunnen gaan doen. Een Wmo-consulent adviseert over voorzieningen en mag mensen een maatwerkvoorziening verstrekken als zij daarvoor in aanmerking komen. Het is bijzonder werk omdat mensen je kort toelaten tot hun heel persoonlijke levenssfeer. Tijdens gesprekken kunnen mensen weer ervaren dat ze meer kunnen zijn dan alleen hun beperkingen.

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

De Wet maatschappelijke ondersteuning is bedacht om mensen met een beperking zolang mogelijk thuis te laten wonen in hun eigen omgeving. Het is een wet die inwoners van Nederland ondersteunt bij het vergroten van de zelfredzaamheid. De Wmo gaat ervan uit dat mensen elkaar daarbij helpen en dat ze dat proberen voordat ze aankloppen bij de Wmo. Als mensen er zelf niet uitkomen en er in hun netwerk onvoldoende steun is om de beperkingen weg te nemen, kan er op deze wet een beroep gedaan worden.

De meeste gemeenten in Nederland verstrekken voorzieningen die je waarschijnlijk wel bekend zijn, zoals hulpmiddelen. Denk aan (elektrische) rolstoelen, tilliften, douchestoeltjes of pakpalen. Maar het kan ook gaan over vervoersvoorzieningen zoals een Wmo-taxibusje of een scootmobiel. Via de Wmo worden ook woningaanpassingen verstrekt zoals een plafondlift, een systeem van rails met daaraan een soort hangmat waarmee iemand door de hele woning ‘gedragen’ kan worden. Ook een drempelhulpje of een traplift wordt vaak geplaatst. Op grond van de Wmo wordt ook hulp bij het huishouden en begeleiding verstrekt. Dat kan zijn in de vorm van individuele begeleiding of dagbesteding.

Burgers hebben geen récht op Wmo-voorziening maar zij hebben er wel recht op dat een ambtenaar goed onderzoek doet als deze burger een melding doet bij de gemeente. Het college van burgemeester en wethouders doorloopt dan een stappenplan ter onderzoek. Het college stelt eerst de hulpvraag vast. Vervolgens stelt het college vast welke problemen de inwoner ondervindt bij het maatschappelijk participeren. Daarna onderzoekt het college of en in hoeverre er voor de inwoner nog eigen mogelijkheden zijn om een oplossing te vinden; of er hulp is van bijvoorbeeld een partner; of er mantelzorg is; of er ondersteuning vanuit het sociale netwerk is; en tenslotte of er bij wet nog andere voorzieningen beschikbaar zijn voor deze persoon. Als blijkt dat de eigen mogelijkheden voor de burger geen oplossingen bieden, dan kan er een maatwerkvoorziening verstrekt worden door de gemeente.

De Wmo is dus een vangnet. Wanneer mensen problemen ervaren door hun aandoeningen, en eigenlijk onvoldoende hulp krijgen uit hun eigen netwerk en eigen mogelijkheden, dan kunnen zij een beroep doen op de Wmo. Dat geldt ook wanneer iemand door een psychiatrische aandoening misschien zoveel druk legt op vrienden en familie, dat zij er bijna onder bezwijken.

Het sociaal domein: een blik van binnenuit

De Wet maatschappelijke ondersteuning staat niet op zichzelf. De wet hangt samen met andere (zorg)wetgeving, maar ook met andere gemeentelijke en nationale beleidsterreinen. Een goede wisselwerking tussen de verschillende onderdelen van het sociaal domein maakt dat een Wmo-consulent inwoners echt kan helpen om langer zelfstandig te blijven wonen.

In 2015 vond een grote decentralisering plaats. Sindsdien zijn de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Jeugdwet bij gemeenten ondergebracht. De gedachte was dat gemeenten beter weten wat ze voor hun inwoners moeten doen dan het Rijk. De gemeente staat immers dichter bij de burger. En hoewel gemeenten lang gevraagd hebben om die decentralisering, ging deze in 2015 al gelijk gepaard met bezuinigingen.

Gemeenten voeren in Nederland verschillende taken uit. Deze taken kunnen grofweg verdeeld worden in wettelijke taken en taken die gemeenten vrijwillig uitvoeren. Voorbeelden van wettelijke taken van een gemeente zijn naast de Wmo ook de Jeugdwet en Participatiewet. Gemeenten moeten er daarnaast ook voor zorgen dat de infrastructuur onderhouden wordt en veilig is. Een van de verplichte taken van de gemeente is, en deze regel vind ik zelf best wel komisch, dat gemeenten een ‘bibliotheekvisie’ moeten hebben. Een bibliotheek in de gemeente is niet verplicht, maar de gemeente is wel verplicht om over het openen van een bibliotheek nagedacht te hebben. Een bibliotheekvisie kan bijvoorbeeld inhouden dat een gemeente regelt dat inwoners naar de naastgelegen stad kunnen om de bibliotheek te bezoeken. Of dat er een ‘bibliobus’ door het dorp rijdt. Er zijn ook niet wettelijk vastgelegde taken, zoals het uitgeven van lokale subsidies voor sport, kunst, cultuur of andere zaken die voor de inwoners van de gemeente belangrijk zijn. Persoonlijk denk ik dat dit de zaken zijn die het leven in een dorp of stad leuker maken. Nu blijkt uit een onderzoek van de World Health Organisation (WHO)51, waarbij 900 onderzoeken zijn geanalyseerd, dat het actief of passief beleven van kunst de gezondheid en het algehele welbevinden bevordert. Uit dit onderzoek komt naar voren dat kunst niet zomaar een ‘linkse hobby’ is, maar dat het een serieuze bijdrage kan leveren aan de gezondheid van de bevolking. Wat zou dat kunnen doen met de druk op de gezondheidszorg of de Wmo? Gemeenten stellen jaarlijks een begroting op waarbij de wettelijke taken en de zaken die politici populair maken om herkozen te worden vaak om voorrang vechten. Net als bij het bestemming geven aan subsidiepotjes heeft de gemeente de vrijheid om zelf een invulling te geven aan de wettelijke taken. Dat is goed, omdat gemeenten in Nederland heel erg van elkaar kunnen verschillen. Rotterdam is immers een heel andere gemeente dan het Achterhoekse Aalten. Deze lokale invulling en het geven van uitleg over wetten doet de gemeente in twee soorten documenten: De ‘verordening’ en de ‘beleidsregels’. De verordening is te bekijken als een lokale wet. Deze wordt vastgesteld door de gemeenteraad (het hoogste orgaan van de gemeente) en geeft aan wat de gemeente belangrijk vindt bij de uitvoering, zoals die van de Wmo. De beleidsregels worden vastgesteld door het College van burgemeester en wethouders, het bestuur van de gemeente. In de beleidsregels gaat het College gedetailleerd in op alle verschillende voorzieningen die de gemeente zou kunnen verstrekken en hoe inwoners daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen. Beleidsregels met betrekking tot de Participatiewet kunnen per gemeente verschillen. Waar bijvoorbeeld de ene gemeente 60-plussers met veel begeleiding aan een nieuwe baan helpt, kan een andere gemeente ervoor kiezen om werkloze 60-plussers niet eens meer verplicht te laten solliciteren, omdat de kosten voor begeleiding niet opwegen tegen het uitbetalen van een bijstandsuitkering.

De invloed van bezuinigen binnen het sociaal domein

Een gemeente mag geen begrotingstekort hebben. Als dat wel gebeurt en de gemeente haar begroting niet op orde krijgt, dan levert de gemeente een deel van haar financiële zelfstandigheid in en wordt ze een zogenaamde ‘Artikel-12 gemeente’ wat de gemeente naast de wettelijke taken niet veel vrijheid geeft voor zaken als sport- en cultuursubsidies - allemaal onderdelen van een goed functionerend sociaal domein. De wethouder Financiën heeft dan grofweg twee mogelijkheden om de begroting op orde te krijgen:

  1. Bezuinigen (bijvoorbeeld de subsidie voor het zwembad intrekken, de bibliotheek sluiten of het onderhoud van schoolgebouwen uitstellen);
  2. Belastingen verhogen (bijvoorbeeld de onroerendezaakbelasting, de hondenbelasting of de afvalstoffenheffingen).

Het kwalijke is echter dat wanneer er gekort wordt op bibliotheken, kunstprojecten, cultuur en toegankelijke sportfaciliteiten, de basis wordt weggenomen van waaruit inwoners gezond, maatschappelijk betrokken en zelfredzaam blijven. In de ‘zelfredzaamheidspiramide’ vormen juist deze voorzieningen basis voor zelfredzaamheid bij inwoners. In de piramide vormt zelfredzaamheid en ondersteuning uit de omgeving de basis. In de tweede laag staat de basisinfrastructuur. Dan volgt de Wmo en de hulp van bijvoorbeeld een sociaal wijkteam. Het topje van de piramide wordt gevormd door specialistische hulp. Als op de basis (de infrastructuur) bezuinigd wordt, wordt de zelfredzaamheidpiramide steentje voor steentje instabieler, als in een Jenga-spel. Denk bij de onderste twee lagen van de piramide ook aan de sportvereniging of de Volksuniversiteit, waar inwoners contact maken met andere mensen. Zij krijgen er een rol, ervaren verantwoordelijkheid en krijgen de kans elkaar te vragen hoe het gaat. Mensen leren elkaar daar kennen en kunnen ideeën en contacten uitwisselen en elkaar hulp bieden. Hetzelfde geldt voor de bibliotheek, de klompendansvereniging, de boogschutgilde of aan de bar.

    De Wmo binnen het sociaal domein

    De uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning gaat eigenlijk helemaal uit van de basisonderdelen van de zelfredzaamheidspiramide. De onderste basislaag ‘zelfredzaamheid en ondersteuning uit de omgeving’ wordt ook wel ‘eigen kracht’ genoemd. Bij de decentralisatie in 2015 is de overheid zich meer gaan richten op die ‘eigen kracht’ dan op ‘verzorging’. Een Wmo-consulent die de eigen kracht van een persoon in kaart wil brengen stelt stapsgewijs een aantal vragen, en volgt daarbij de lagen in de ‘zelfredzaamheidspiramide’, een veelgebruikt model in het sociaal domein52 :

    1. Kun je het op eigen kracht of in samenwerking met je netwerk oplossen?
      bijvoorbeeld: kan je partner helpen met het huishouden?
    2. Zijn er algemene voorzieningen waar je gebruik van zou kunnen maken?
      bijvoorbeeld: kun je met het openbaar vervoer naar je werk, in plaats van met de auto?
    3. Zijn er voorliggende voorzieningen waarmee je je probleem kunt oplossen?
      bijvoorbeeld: vergoedt je ziektekostenverzekering het lenen van krukken?
    4. Kan een Wmo-voorziening je compenseren bij je probleem? bijvoorbeeld: kan de Wmo de kosten voor het langdurig gebruik van een rolstoel op zich nemen?

    De Wmo is uniek in vergelijking met andere wetgeving door het gegeven dat het hebben van geld niet wordt gezien als eigen kracht. In de Participatiewet en de Belastingwet wordt het hebben van geld wel degelijk als eigen kracht gezien. Je moet je eigen (financiële) problemen zelf oplossen, als je daar het geld voor hebt. In de Wmo is dat anders. Wmo consulenten mogen inwoners zelfs niet vragen naar hun financiële draagkracht. Zo kan het dat een scootmobiel aan iemand wordt verstrekt op kosten van de Wmo , terwijl de persoon die best zelf had kunnen kopen.
    Ik kom in mijn werk met regelmaat inwoners tegen die aankloppen bij het Wmo-loket, omdat ze lijken te denken dat het een soort gratis supermarkt voor ouderen of mensen met een beperking is. ‘Ik ben 71 jaar oud, en ik word te oud om nog zelf te gaan dweilen. Daarbij heb ik nog nooit een beroep op de overheid gedaan, dus het zal wel eens tijd worden. Ik heb recht op hulp bij het huishouden!’. Of: ‘Waar heb ik anders al die jaren belasting voor betaald?’ Deze mensen komen van een koude kermis thuis als een consulent vervolgens met deze mensen toch echt eerst een onderzoek gaat doen naar de zelfredzaamheid en mogelijke oplossingen voor het probleem. En die kermis wordt killer als blijkt dat iemand eigenlijk nog heel goed zelf alle huishoudelijke taken uit kan voeren. In zo’n geval hoeft de inwoner niet te rekenen op een Wmo-voorziening.
    Omdat we via de Wmo belastinggeld uitgeven, doen we dat zo zuinig mogelijk, terwijl we wel kwaliteit willen bieden. Dat betekent in de praktijk dat we liever voor gereviseerde tweedehands hulpmiddelen voor de halve prijs kiezen dan voor (dure) nieuwe producten. We noemen dat ‘compenserend’. Zo was er een meneer die een traplift toegekend kreeg. Toen hij hoorde dat die trap midden in zijn woonkamer uit zou komen zei hij (in zijn zwaar Leids accent): ‘Maar ik wil dat ding niet voor me porem hebben!’ Compenserend wil dus eigenlijk zeggen: het levert een bijdrage aan het oplossen van je probleem, maar heel veel verder dan dat gaat het niet.

      Eigen bijdrage

      Als inwoners een maatwerkvoorziening via de Wmo krijgen dan betalen ze daarvoor een eigen bijdrage. Sinds 2019 betalen alle inwoners dezelfde eigen bijdrage. Dat is bedacht om de stapeling van zorgkosten tegen te gaan, maar heeft in de afgelopen jaren ook een ander effect gehad.

      De kosten voor alle Wmo-voorzieningen in Nederland zijn 19 euro per maand, ongeacht van hoeveel voorzieningen inwoners gebruik maken. Mensen die bijvoorbeeld eerst zelf hulp in het huishouden hadden geregeld, zeiden de huishoudhulp die per uur betaald kreeg op, en vroegen een hulp aan via de Wmo. Voor die huishoudhulp betaalden ze dan 19 euro per maand. Voor de inwoners is dat een flinke bezuiniging, maar voor gemeenten is het een enorme kostenpost. Ook dit kan tot gevolg hebben dat gemeenten in Nederland moeten bezuinigen. Daarbij moeten ze helaas op zoek gaan naar bezuinigingen in voorzieningen die niet verplicht door de gemeente uitgevoerd hoeven te worden, maar wel de basis vormen voor een samenleving waarin mensen zelfredzaam en gezond samenleven.

      ‘Wij leven in een gaaf land!’ zou Mark Rutte zeggen

      Dat doen we denk ik ook. We hebben in Nederland heel veel gemeenten die inzetten op een sociaal domein, waar verschillende onderdelen met elkaar in verbinding blijven. Wat mij betreft mag er nog meer worden ingezet op verbondenheid tussen mensen onderling. Dat wordt mogelijk gemaakt door (sport)verenigingen overeind te houden, kunst en cultuur te subsidiëren en in buurthuizen te investeren zodat mensen elkaar kunnen zien, vriendschappen kunnen sluiten en elkaar hulp kunnen bieden waar nodig.

      Wij zijn bij mijn weten het enige land in de hele wereld waar de overheid iemand inhuurt om je huis schoon te maken, als je dat zelf niet meer lukt. Een land waar de overheid een scootmobiel voor je regelt of een plafondlift in je huis bouwt zodat jij je opgroeiende kind met een meervoudige lichamelijke en verstandelijke beperking van slaapkamer naar badkamer kunt tillen via plafondrails. Daardoor kun je met je kind thuis wonen en een gezin zijn.

      De Wmo ondersteunt - soms met maar een kleine handeling - mensen om ondanks de forse beperkingen waar ze tegenaan lopen toch zelfredzaam te worden en mee te doen. Maar het belang van de eigen omgeving mag in het kader van zelfredzaamheid niet vergeten worden. Van de overheid kun je immers geen liefde verwachten zoals mensen in de eigen omgeving elkaar kunnen geven. De verplichting die de gemeente heeft om ‘zelfredzaamheidstools’ aan te bieden via de Wmo, kunnen de financiële mogelijkheden in de weg staan die in het kader van zelfredzaamheid net zo belangrijk zijn: het verrijken van de eigen omgeving. Want zonder mensen die anderen steunen en belangeloos hulp bieden kan de Wet maatschappelijke ondersteuning haar doel niet volledig bereiken.

      Lieve

      ‘We zijn ondergedompeld, wij allemaal. Jij, ik, de kinderen, onze vrienden, hun kinderen, alle anderen. Soms gaan we eropuit: voor de lunch, om te lezen of om te zonnen, maar nooit voor heel lang. Dan klimmen we allemaal weer in de metafoor. De Lazy River is een cirkel, hij is nat, hij heeft een kunstmatige stroming. […] De meesten van ons drijven in de richting van de stroming, zwemmen een beetje, lopen of trappelen in het water. Velen gebruiken een of ander drijvend voorwerp - een rubberen ring, buis of vlot - dat ze strategisch onder hun armen, nek of billen plaatsen, zodat ze blijven drijven en daardoor nog makkelijker maken wat al moeiteloos was. Wat is het leven toch zwaar! Maar we zijn op vakantie, zowel van het leven als van de zwaarheid. We waaien met de wind mee.

      En nu we de Lazy River in zijn gestapt, moeten we een drijfding hebben, ook al weten we, rationeel gezien, dat de kunstmatige stroming voldoende drijfvermogen heeft. Toch willen we er een. Merkdrijvers, te grote drijvers, drijvers in grappige vormen. Ze zijn een noviteit, een luxe: ze zijn tijdverdrijf. We zullen heel wat revoluties meemaken voordat hun charme is uitgewerkt - en voor een paar gelukkige zielen zal dat nooit gebeuren. Voor de rest van ons breekt het moment aan waarop we gaan inzien dat de badmeester gelijk had: deze voorwerpen zijn te groot; ze zijn onhandig, vermoeiend. Het is een simpel feit dat we voor altijd door de Lazy River zullen worden meegevoerd, in hetzelfde tempo, onder dezelfde meedogenloze Spaanse zon, totdat we er niet meer zijn.’

      — Zadie Smith

      Fragment uit ‘The Lazy River’

      De eerste keer dat ik het begin van ‘The Lazy River’ las, voelde ik me extatisch. Ik kocht ik de short story-bundel van Zadie Smith waarin dit verhaal staat zonder iets te weten over de inhoud of de auteur - ik kocht het omdat ik de kaft mooi en kleurrijk vond. In ‘The Lazy River’ beschrijft Smith dezelfde metafoor die ik in mijn hoofd heb wanneer ik nadenk over de wereld waarin we leven, en het is een bijzondere gewaarwording om je eigen gedachten in de woorden van een ander op papier te zien staan. Ik denk vaak aan de stroming van het leven in onze maatschappij en beeld me dan in dat ik in mijn eentje op de oever sta, alsof de mensen in het water niet kunnen zien wat ik kan zien, tot ik er per toeval achter kwam dat Zadie hetzelfde waarneemt.

      Hoe ik het zie, ruilen we onze tijd in voor banen waarmee we meer kunnen verdienen, groter kunnen kopen en er beter kunnen uitzien. We gaan met een geconditioneerd idee door het leven dat het upgraden van bezittingen, professionele titels, relaties en meer, uiteindelijk zal leiden tot het ultieme doel: vrijheid. Terwijl het hebben van die grotere, betere en mooiere zaken ons er juist van weerhoudt de risico’s te nemen die je het gevoel geven dat je leeft. Zo geven we indirect tijd op om ons eigen gebrek aan vrijheid te kunnen blijven betalen tot we het hebben ‘verdiend’.

      Iemand vertelde me ooit een fictief, kort verhaaltje over een Amerikaanse zakenman die een visser uit een klein, Mexicaans dorpje aansprak op de pier. ‘De kwaliteit van je vis is fantastisch,’ complimenteerde de zakenman de visser die zijn spullen al vroeg op de dag opruimde. ‘Waarom blijf je niet op het water om er meer te vangen?’ ‘Ik heb er zo genoeg om mijn gezin te voeden,’ antwoordde de visser. ‘Maar wat doe je dan met de rest van je tijd?’ vroeg de zakenman verbaasd. ‘Ik slaap uit, vis een beetje, speel met mijn kinderen, houd siësta’s met mijn vrouw Maria, wandel elke avond naar het dorp waar ik wijn drink en gitaar speel met mijn amigo’s. Ik heb een vol en druk leven.’ legde de visser uit. ‘Als je nou wat meer vist,’ schamperde de Amerikaan, ‘kun je met de opbrengst een grotere boot kopen. Daarmee kun je nog meer vangen en dan nog een paar boten kopen. Met een beetje geluk heb je dan snel een hele vloot en kun je zelfs naar Mexico Stad verhuizen om je eigen producten te gaan verwerken en distribueren vanuit een fabriek. Uiteindelijk verkoop je de hele boel voor miljoenen.’ ‘Hoe lang zou dit allemaal moeten duren?’ vroeg de visser aan de zakenman. ‘Zo’n vijftien tot twintig jaar,’ antwoordde de Amerikaan. ‘En wat gebeurt er daarna?’ vroeg de visser. De Amerikaan lachte en zei: ‘Dat is het beste deel. Als de tijd rijp is, kun je met pensioen gaan. Je verhuist naar een klein vissersdorpje aan de kust waar je kunt uitslapen, een beetje vist, met je kinderen speelt, siësta’s houd met je vrouw, ‘s avonds naar het dorp wandelt waar je wijn kunt drinken en gitaar kunt spelen met je amigo’s.’

      In grote lijnen verwachten we van iedereen in de maatschappij waarin wij leven dat ze hetzelfde pad bewandelen. En dat iedereen datzelfde pad wíl bewandelen. Idealiter ga je naar school, doe je een vervolgopleiding en vind je daarna een baan en een partner om mee samen te wonen. Dan ga je jullie kosten delen, een gezamenlijke auto aanschaffen en adopteer je samen een puppy. Je trouwt, krijgt kinderen, wisselt een keer van baan en ruilt je auto in voor een nieuwer model. We leggen allerlei ankers vast in het kader van stabiliteit en maken op die manier het leven zodanig complex dat we extra dingen eraan moeten toevoegen om het te versimpelen of om onszelf te belonen voor het harde werk dat we gedaan hebben om daar te komen. Naar mijn idee leggen we onszelf met die ankers (een koophuis met een lening, een promotie waarvoor we jaren meer dan veertig uur hebben gewerkt, een auto die nog afbetaald moet worden, abonnementen voor maaltijdboxen, sportscholen en laser hair removal-behandelingen) vast op een manier die weinig speling geeft voor het afwijken van die stabiliteit. Er moet namelijk wel gewerkt blijven worden om die dingen te kunnen blijven financieren, tenzij je de beslissing durft te maken de hele boel op te zeggen om een andere weg in te slaan. Maar dan zou je voor gek verklaard worden omdat je juist net ‘alles op een rijtje had’. Dus perken we het idee van vrijheid in naar iets wat meer binnen het straatje past dat we al aan het bewandelen waren. We beginnen een nieuwe hobby, gaan eens spontaan een weekendje weg of vragen aan de baas of we een dag per week minder mogen werken. We passen wat we willen aan aan wat de maatschappij wilt, of je het nu wil of niet.

      Het idee van dat gebrek aan speling en beweegruimte bekroop me en staat me tegen. Het begon me nadat ik afstudeerde snel te dagen dat ik juist zo min mogelijk ankers in mijn leven wil creëren die me ervan weerhouden van koers te kunnen wisselen. Dat ik in plaats van zo veel mogelijk, juist zo min mogelijk wil werken en dat tijd me veel meer waard is dan geld. Ik zeg dat met dankbaarheid voor de bevoorrechte situatie van het opgroeien in Nederland als gezonde, witte vrouw met een sterk sociaal vangnet - wat het kader vormt voor de keuzes die ik vanuit die situatie heb kunnen maken. Ik ontwikkelde me doelbewust als freelancer in een werkveld dat ik overal met een laptop en internetverbinding kan uitvoeren, ruilde mijn appartement in Den Bosch in voor een wit bouwbusje dat ik ombouwde tot camper en woon, werk en reis intussen langer dan een jaar in mijn huisje op wielen. De huur voor dat huisje is de wegenbelasting die ik afsta, de gasrekening van het huisje is de diesel die ik tank en de elektriciteit wek ik op met een zonnepaneeltje op het dak. Dat ik niet veel nodig heb en daarom zo min mogelijk probeer te werken is voor veel mensen een gek idee. Soms wijs ik een goedbetalende klus af waar ik heus wel tijd voor heb, omdat die tijd me nu eenmaal meer waard is dan het geld dat ik ervoor zou krijgen. Die tijd spendeer ik op kliffen in Portugal, waar ik met de zijdeuren open koffie zet in de ochtendzon en toekijk hoe de surfers zich verzamelen om de zee in te gaan. Ik maak mijn bed op, veeg het strandzand naar buiten en maak een kruiswoordpuzzel op mijn bankje terwijl ik wacht tot de fluitketel om aandacht vraagt. Ik ontmoet dagelijks nieuwe mensen, ben het grootste deel van de dag buiten en kan elk moment besluiten een andere weg in te slaan. Ik zou in de ochtend een paar uurtjes kunnen werken en er dan voor te kiezen richting Griekenland te rijden. Het zou me een paar dagen kosten, maar de weg erheen is net zo goed een bestemming als de bestemming zelf.

      Vaak krijg ik de vraag wat het vervolgplan is. Wat er gaat gebeuren na deze ‘langdurige vakantie’. Het is geen gekke vraag, het onderschrijft het idee dat we nadat we uit de stroming van de maatschappij klimmen altijd onze weg terug naar het water horen te vinden. Op het moment van schrijven ben ik 25 en wordt het contrast tussen wat andere mensen van mijn leeftijd doen en hoe ik ervoor kies mijn tijd in te delen steeds zichtbaarder. Vrienden gaan samenwonen met partners, kopen woningen, nemen samen huisdieren en krijgen voor het eerst een ‘auto van de zaak' als freebie voor de veertigurige werkweek die ze uitvoeren. Ik woon praktisch gezien in een auto, heb een vriend die in Wales woont en hebt niks wat lijkt op een kinderwens. Het punt is: we verwachten van iedereen dat ze dezelfde kant opgaan maar dat betekent niet dat iedereen het wíl. En zeker niet dat iedereen het kán. Zo krijg je in Nederland weinig voor elkaar zonder woonadres. Dat weet ik, doordat ik genoodzaakt sta ingeschreven op het adres van mijn moeder. Je kunt zonder adres geen verzekeringen afsluiten, belasting afstaan, stemmen of een beroep doen op bepaalde hulp die je nodig kunt hebben. Dat lijkt geen groot probleem maar is niet even vanzelfsprekend voor mensen die dat niet wíllen (zoals ik - ik zou me liever inschrijven op een Nederlands kenteken dan een adres) en mensen die dat niet kúnnen doordat ze in een vaak ellendige spiraal van ongelukkige omstandigheden terecht zijn gekomen die ze ervan weerhoudt op een manier aan de maatschappij deel te nemen die van ze verwacht wordt. Maar zonder woonadres kun je volgens de overheid geen post ontvangen en daar staat of valt je zelfstandigheid bij binnen het systeem dat we hebben gecreëerd. Dat verplichte woonadres laat zien hoe we vinden dat mensen zich in de Nederlandse maatschappij dienen te gedragen doordat we iets aan de grond van onafhankelijkheid zetten wat geen keuze maar een verwachting is. We bieden hulp aan mensen die die hulp op de juiste manier kunnen ontvangen en kijken daardoor over de hoofden van mensen heen die dreigen te verdrinken. De reddingsvesten die we de zwemmers in the Lazy River toegooien zijn er wel, maar ze passen niet altijd. En soms, missen we volledig.

      Jeroen en Crétien

      ‘Goed zicht hebben op groepen die minder zelfredzaam zijn en de oorzaken daarvan kennen, is van belang voor een inclusieve samenleving.Aan dat zicht valt nog veel te verbeteren.’

      — Jeroen Boelhouwer & Crétien van Campen
      Sociaal en Cultureel Planbureau

      Kijken vanuit een breed perspectief

      Onze bijdrage schetst een beeld van de context waarin meer of grotere zelfredzaamheid vorm kan krijgen. Daarbij beperken we ons niet tot één bepaalde redzaamheid. Het gaat ons niet uitsluitend om financiële redzaamheid of om mentale redzaamheid. Doordat er verschillende vormen zijn is het een lastig onderwerp: het is niet makkelijk duidelijk te krijgen waar het begrip precies op duidt en, als dat al duidelijk is, wat precies gedaan kan worden om zelfredzaamheid te vergroten. De brede insteek die we kiezen sluit aan bij huidige, populaire concepten als brede welvaart en positieve gezondheid, waarin ook breed gekeken wordt naar hoe het met mensen gaat.

      In deze bijdrage hanteren we dan ook een brede definitie van zelfredzaamheid: het vermogen om zelfstandig/autonoom te functioneren in het dagelijks leven53. Het functioneren omvat het fysiek, mentaal, sociaal- cultureel en maatschappelijk functioneren. Op ieder van deze domeinen kunnen achterstanden in het functioneren ontstaan. Denk bijvoorbeeld aan fysieke beperkingen als gevolg van ziekte en eenzaamheid als gevolg van sociale uitsluiting.

      Bij kwetsbare groepen is vaak sprake van een cumulatie van achterstanden in het functioneren op meer domeinen. Aan de andere kant van het spectrum profiteren kansrijke groepen vaak van een cumulatie van voorspoed op meer domeinen. Daarom kijken we verder dan de sectorale beschrijvingen naar cumulatie van achterstand of voorspoed bij groepen. Vanuit het geschetste brede perspectief beschrijven we eerst de algemene stand van het land: hoe staat Nederland er gemiddeld voor? Daarna kijken we naar verschillen tussen groepen, want niet met iedereen gaat het slecht en niet met iedereen gaat het goed. Vervolgens verschuiven we de focus van een algemeen beeld naar een blik op kwetsbare groepen die kampen met mindere zelfredzaamheid. Dat doen we vanuit het besef dat veel van hen hulp nodig hebben.54

      In het laatste deel kijken we vooruit naar de toekomst: welke ontwik- kelingen zijn te verwachten, wat betekent dat voor de (zelf)redzaamheid van mensen en welke opgave ligt er voor de overheid?

      Het gaat goed met Nederlanders, gemiddeld genomen

      Om in een algemeen beeld te schetsen hoe het met Nederlanders gaat kijken we eerst wat breder dan zelfredzaamheid, namelijk naar de kwaliteit van leven. Die begrippen zijn niet hetzelfde, maar wel aan elkaar gerelateerd. Immers: iemand die zichzelf kan redden met persoonlijke hulpbronnen, hulp van anderen en gebruik van collectieve voorzieningen zal een betere kwaliteit van leven hebben dan iemand die zichzelf niet kan redden.55 Kwaliteit van leven heeft een meer feitelijke kant (wat hebben en doen mensen) en een meer subjectieve kant (wat vinden ze daar van?).56

      Feitelijk gaat het beter…
      Wat betreft de feitelijke kant gaat het goed met Nederland, zowel vergeleken met eerdere jaren als vergeleken met andere landen. Vergelijken we het Nederland van nu met dat van ongeveer 30 jaar geleden, dan zien we:

      • we zijn rijker geworden
        het BBP57 (bruto binnenlands product) is met ongeveer 70 procent toegenomen
      • we leven langer en ook langer in goede gezondheid
        voor mannen een toename van 6 jaar en voor vrouwen van 2,5 jaar
      • het opleidingsniveau is gestegen
        het aandeel mensen met een HBO/WO opleiding verdubbelde van 18% naar 36%
      • we participeren meer
        op de arbeidsmarkt 10%-punt meer, sport 10%-punt meer een toenemend aandeel mensen bezoekt musea en popconcerten, maar we gaan minder naar klassieke concerten. Er is een gelijkblijvend aandeel dat vrijwilligerswerk doet

      …maar dat ervaren we niet altijd zo
      Daarentegen zijn Nederlanders in de afgelopen 30 jaar niet gelukkiger geworden: het aandeel mensen dat zegt (zeer) gelukkig te zijn nam licht af, van 87% tot 84%. Sinds 2004 is de levenstevredenheid iets verbeterd: van een rapportcijfer 7,6 naar een 7,8. Gemiddeld zijn Nederlanders tevreden over diverse aspecten van het leven, het meest nog met de woning waarin we wonen (die waarderen we met het rapportcijfer 8,1) en onze vrienden- en kennissenkring (8,1), maar ook met de genoten opleiding (7,6) en met de maatschappelijke positie (7,5).58 Over de zaken die wat verder van onze directe levenssfeer af liggen, zoals de Nederlandse samenleving, de politiek of politici zijn we wat minder tevreden. Meer dan 80% van de Nederlanders vindt de eigen gezondheid goed of zeer goed. Dat percentage is in de afgelopen 30 jaar licht gedaald, als gevolg van de ouder wordende bevolking. Niet alleen vergeleken met eerdere jaren gaat het in Nederland goed, het is ook zo als we ons land vergelijken met andere landen. Wat betreft levenstevredenheid behoren we steevast tot de landen met het hoogste gemiddelde en ook ons BBP is relatief hoog (2e van de EU, 17e van de wereld). Wat betreft arbeidsparticipatie scoren we hoog in Europa, zij het dat we tegelijk relatief veel (vrouwen in) deeltijdarbeid kennen. Vergeleken met andere landen is ook onze exportpositie relatief hoog (2e in de EU, 8e in de wereld) en nemen we een top-positie in op de zogeheten competetiveness-index (4e plek wereldwijd).59 Eerder stelden we dat we wat minder tevreden zijn met de overheid en de politiek. Vergeleken met andere landen valt dat echter mee60 en zijn we bovendien positief over de richting die ons land op gaat.

      Er zijn hardnekkige verschillen tussen groepen

      In de vorige paragraaf beschreven we hoe de kwaliteit van leven van Nederlanders zich in de afgelopen 30 jaar positief heeft ontwikkeld. Zowel wat betreft de feitelijke situatie, als wat betreft de ervaren situatie. Maar die beschrijving ging over gemiddelden. Hoewel het met verreweg de meeste Nederlanders beter is gegaan in de afgelopen 30 jaar, geldt dat niet voor iedereen. En ook niet voor iedereen in dezelfde mate. Sterker nog: er zijn verschillen tussen groepen die omschreven kunnen worden als ‘hardnekkig’.61 Dat brengt ons terug bij zelfredzaamheid. Vooral mensen met weinig hulpbronnen (inkomen, opleiding, arbeid, gezondheid) kunnen zich moeilijk redden: zij kampen met achterstanden die ondanks de gemiddelde voorspoed niet verdwijnen en soms ook niet kleiner worden. Het verschil in gemiddelde levensverwachting tussen mensen met een hogere opleiding en mensen met een lagere opleiding is 7 jaar. Het verschil in gezonde levensjaren is zelfs 15 jaar. Deze verschillen nemen niet af.

      Er is een stabiele 4% van de Nederlandse bevolking waar een minder goede leefsituatie samengaat met ontevredenheid over het leven. In deze groep heeft 70% een lagere opleiding, bijna 60% behoort tot het onderste inkomenskwintiel (20%) en iets meer dan de helft ervaart geringe eigen regie over het eigen leven.62 Bijna 60% ziet geen kansen om verder te komen in het leven en bijna 40% zegt niet te gaan stemmen bij verkiezingen.

      In ander onderzoek keken wij nog breder naar de hulpbronnen waarover mensen kunnen beschikken. Daarbij werden vier kapitaalvormen in ogenschouw genomen: sociaal, economisch, persoons en cultureel kapitaal.63 Uit dat onderzoek kwam naar voren dat in 2020 ongeveer 9% van de bevolking beschikt over weinig kapitaal (het zogeheten ‘precariaat’). In deze groep bevinden zich mensen die onder meer geen werk hebben, een slechte gezondheid hebben en weinig vrienden hebben. Kenmerkend is ook dat een behoorlijk deel van deze groep zich in zekere zin lijkt af te keren van de samenleving: zij gaan niet stemmen, zijn wantrouwend over andere mensen en de overheid, en denken anders dan gemiddeld over maatschappelijke vraagstukken zoals integratie of de Europese Unie. Een tweede groep die over weinig kapitaal beschikt, is aan te duiden als ‘onzekere werkenden’, ookal beschikken zij over wat meer kapitaal dan het precariaat. Tot deze groep behoren relatief veel mensen die aan de onderkant van de arbeidsmarkt participeren, met kleine en/of meerdere banen. Kenmerkend is ook dat zij relatief weinig zelfvertrouwen hebben. Ook zij kunnen op eigen kracht niet of moeilijk vooruit komen in het leven. De coronaperiode heeft de verschillen in kwaliteit van leven vergroot.

      De verschillen op het vlak van met name de economische, mentale en sociale zelfredzaamheid namen toe.64

      Groepen buiten beeld?

      De cijfers in de voorgaande paragraaf zijn afkomstig uit enquête-onderzoek. Goed beschouwd is het daarmee problematisch om tot een totaalplaatje te komen van ‘de stand van het land’. Sommige groepen blijven buiten beeld, zoals bijvoorbeeld mensen zonder een vaste woon- of verblijfplaats.
      In een rapportage over het sociaal domein heeft het SCP een eerste poging gedaan om een aantal van die groepen in beeld te brengen.65 In deze paragraaf kijken we naar de volgende zes groepen, vergezeld van de meest recente schattingen van hun omvang:

      1. Beschermd wonenden: 34.500 (2018)
      2. Dak- en thuislozen: 39.000 (2018)
      3. Ongedocumenteerden: 23.000 (2018)
      4. Slachtoffers van huiselijk geweld: 1.200.000 (2019)
      5. Thuiszittende jongeren 5.500 (2018)Mensen met een licht verstandelijke beperking: 1.200.000 (2019)

      Voor deze groepen beschrijven we de problematiek waar mensen in deze groepen mee te maken hebben, voor zo ver dat bekend is. Kenmerkend voor de groepen is dat zij in enig opzicht minder of niet zelfredzaam zijn. Wanneer deze groepen niet of beperkt in beeld zijn bestaat het risico van een te rooskleurig beeld van de samenleving: het gaat tenslotte om niet geringe aantallen.

      Beschermd wonenden en dak- en thuislozen

      Er is een groep mensen die gebruik maakt van beschermd wonen. Daarbij gaat het om mensen die hulp nodig hebben bij het zelfstandig wonen.66 Vaak gaat het om mensen met verschillende problemen tegelijk, zoals een verstandelijke beperking, schulden of psychische problemen. Er zijn zo’n 37.500 cliënten van beschermd wonen.67 Het aantal mensen dat gebruikmaakt van beschermd wonen in 2019 is fors hoger dan in eerdere jaren; in 2017 waren er bijna 23.000 mensen, en in 2018 ongeveer 34.500 personen die gebruik maakten van beschermd wonen.

      Beschermd wonen wordt vaak in één adem genoemd met maatschappelijke opvang: het geven van zorg aan mensen die hun huis moeten verlaten of dreigen te moeten verlaten. Hieronder valt ook de (dag- en nacht)opvang van dak- en thuislozen. De problemen waarmee daklozen te maken hebben zijn divers en vaak komen meerdere problemen tegelijk voor.68 Veel voorkomende problemen zijn verslaving, schulden, contact met de politie, psychische aandoeningen en verstandelijke beperkingen. Ook zijn daklozen vaak zorgmijders, terwijl de directe fysieke gezondheid van dak- en thuislozen doorgaans slecht is. Dakloosheid komt vaak voor bij mensen die al in hun jeugd een ingrijpende gebeurtenis hebben meegemaakt, zoals huiselijk geweld, of scheiding of overlijden van de ouders. Vaak hebben zij in een jeugdinstelling of pleeggezin gewoond, jeugddetentie gehad of hebben zij voor hun 18e het ouderlijk huis verlaten.69

      Volgens schattingen van het Centraal Bureau voor de Statistiek zijn er in Nederland in 2018 iets meer dan 39 duizend dakloze mensen tussen de 18 en 65 jaar.70 Tussen 2014 en 2018 is volgens het CBS het aantal dakloze 18- tot 65-jarigen met bijna de helft gestegen, van bijna 27 duizend tot meer dan 39 duizend.71 Vooral onder jongeren is er een stijging: sinds 2014 nam het aantal daklozen tussen de 18 en 30 jaar toe van 6,8 duizend tot 12,6 duizend.

      Ongedocumenteerden

      Maatschappelijke opvang kan ook worden gebruikt door zogenoemde ‘ongedocumenteerden’. Onder die verzamelnaam bevinden zich uitgeprocedeerde asielzoekers, maar bijvoorbeeld ook vreemdelingen van wie de verblijfsvergunning is verlopen, slachtoffers van vrouwenhandel en statelozen die niet naar hun geboorteland terug kunnen.72 Vanwege hun als il- legaal verklaarde status kunnen deze mensen vrijwel geen gebruik maken van sociale voorzieningen. Ze zijn aangewezen op hulp van vrijwilligers, kerken of professionals die wél hulp geven (zoals artsengroepen). Als er acute gezondheidsproblemen spelen, hebben ook de ongedocumenteerden recht op zorg en hulp. Ook bepaalt het Europees Sociaal Handvest73 dat deze mensen recht hebben op onderdak, voedsel en kleding.

      Gezien de aard van hun situatie zijn alleen schattingen beschikbaar van het aantal in Nederland aanwezige illegaal in Nederland verblijvende mensen. Het meest recente onderzoek, uitgevoerd op verzoek van het We- tenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC), heeft het over ‘onrechtmatig in Nederland verblijvende personen’. Het onderzoek schat hun aantal tussen medio 2017 en medio 2018 op bijna 23.000.74 Er is sprake van een dalende lijn in de schattingen.

      Huiselijk geweld

      Een groep die in algemene enquêtes beperkt in beeld komt, betreft mensen die te maken hebben met huiselijk geweld.75 Huiselijk geweld kan leiden tot emotionele problemen, zoals in een isolement terechtkomen, verlies van weerbaarheid en zelfvertrouwen of het ontwikkelen van een negatief zelfbeeld. Vaak spelen ook gevoelens van schuld en schaamte een rol. Als gevolg kunnen slachtoffers te maken krijgen met bijvoorbeeld depressies, stress of lichamelijke klachten. Ook kunnen andere problemen gaan spelen, zoals problemen op werk, huisvesting en financiën.76

      In het eerste halfjaar van 2020 zijn er meer dan 64 duizend meldingen van huiselijk geweld geweest bij de Veilig Thuis organisaties.77 In het algemeen zijn meldingen een onderschatting van de daadwerkelijke prevalentie. Op basis van panel- en steekproefonderzoek komt het WODC in 2018 tot de schatting dat 5,5% van de volwassen bevolking slachtoffer was van huiselijk geweld in de afgelopen 5 jaar, ofwel 747.000 personen.78 Het meest recente prevalentieonderzoek, op basis van enquêtes, komt tot 8% (ofwel 1,2 miljoen personen) dat slachtoffer is geweest. Hierbij is overigens verbale agressie niet meegerekend. Als het CBS verbale agressie wel zou meerekenen is 33% slachtoffer geweest.79 In hetzelfde onderzoek blijkt het aandeel dat slachtoffer is van seksueel geweld nog hoger te liggen, namelijk 11% van de bevolking van 16 jaar en ouder. De overlap tussen huiselijk geweld en seksueel geweld is gering.

      Thuiszittende jongeren

      Tot een andere groep die met problemen te maken heeft, maar niet in algemeen onderzoek voorkomt, behoren de zogeheten thuiszitters: jonge kinderen die thuis zitten zonder dat zij onderwijs krijgen.80 Onderzoek uit 2010 heeft laten zien dat de situatie van deze kinderen zorgwekkend is en er nagenoeg altijd meerdere problemen tegelijk spelen, zoals psychiatrische problemen, gedragsproblemen en problemen in de thuissituatie, zoals het ontbreken van een structuur of het leven in een gebroken gezin.81 82 Het is lastig te achterhalen hoe groot de groep is die in een problematische situatie verkeert. Thuiszitters kunnen namelijk ook kinderen zijn die in afwachting zijn van toelating op een MBO-opleiding. De aantallen nemen toe, van zo’n 1.800 in 2014/’15 tot 5.500 in 2017/’18.83

      Mensen met een licht verstandelijke beperking

      Onderzoek heeft laten zien dat mensen met een licht verstandelijke beper- king een kwetsbare, minder zelfredzame groep vormen. Zij hebben moeite met persoonlijke verzorging, het huishouden runnen of administratieve taken.84 Ook hebben ze veelal een minder uitgebreid en minder sterk net- werk.85 De groep krijgt het steeds moeilijker in de samenleving, en de zorg- vraag voor en van deze groep neemt toe.86 Het aandeel mensen met een licht verstandelijke beperking wordt ruw geschat op 6,4%, ofwel 1,1 miljoen mensen.87

      Brengt de toekomst niets dan goeds?

      Nog niet zo lang geleden kregen we te maken met een economische crisis. Ook de Coronapandemie werpt een schaduw over de Nederlandse samenleving. Het is lastig om te voorspellen wat de toekomst precies voor ons in petto heeft. Ongetwijfeld zullen er nieuwe crises komen en ook zullen er tijden van voorspoed zijn. Crises uit het verleden hebben ons in elk geval twee dingen geleerd. In de eerste plaats dat de gevolgen van verschillende crises niet hetzelfde zijn.88 De economische crisis van 2008 bleek vooral gevolgen te hebben voor mensen die hun werk kwijt raakten en mensen die gedwongen waren hun huis met verlies te verkopen. Vervelend genoeg, maar het betrof relatief kleine groepen. De maatregelen die zijn getroffen ten tijde van de Coronapandemie raken in principe iedereen: de samenleving ging letterlijk op slot. Maar de tweede les is dat een crisis altijd zorgt voor vergrote verschillen tussen groepen: zij die het relatief goed hebben worden minder getroffen dan zij die het minder goed hebben. Tot die laatste groep behoren mensen die minder zelfredzaam zijn.89

      Op basis van een aantal trends schreef het SCP in 2016 dat de toekomst veel goeds zou brengen voor grote groepen Nederlanders: meer maatwerk, meer flexibilisering, meer keuzemogelijkheden (plus ook meer technologisering en meer internationalisering). Kortom: volop kans voor veel mensen om hun leven in te richten zoals ze dat willen.90 De keerzijde is dat er een groep mensen is die hier niet van profiteert, of beter gezegd: niet van kán profiteren. Omdat ze daarvoor de hulpbronnen en vaardigheden niet hebben. Bij hen is er een risico van meer stress, grotere onzekerheid en minder zelfredzaamheid. Ook zonder een crisis is er dus een risico op toenemende ongelijkheid. De uitdaging voor beleidsmakers daarbij is om te (blijven) zorgen voor sociale samenhang en solidariteit. Belangrijk is om daarbij ook onderscheid te maken tussen de feitelijke situatie en de beleefde situatie. Dat het de afgelopen 30 jaar voor de meeste mensen beter is geworden wordt lang niet door hen allemaal als zodanig ervaren. Bijvoorbeeld omdat het anderen nóg beter is vergaan.

      Het is belangrijk om in de gaten te houden dat de verwachtingen over wat mensen kunnen of willen soms wel erg overspannen zijn. Er zullen altijd groepen zijn die zijn aangewezen op hulp van anderen en er zullen ook altijd groepen zijn die voor die steun aankloppen bij de overheid. De roep om meer zelfredzaamheid in het sociaal domein blijkt niet voor iedereen werkbaar.91 Bijvoorbeeld voor een aantal groepen die wij eerder beschreven (zoals mensen met psychische problemen). Ook zijn er grenzen aan de mantelzorg die gegeven kan worden (onder meer door vraagverlegenheid, overbelasting van huidige hulp of de afwezigheid van een bestaand sociaal netwerk).

      Bijkomende belemmering voor sommige groepen is dat de verwachtingen over zelfredzaamheid niet alleen toenemen, maar ook diverser worden. In de groeiende groep ouderen zien we bijvoorbeeld een toename in de variëteit in leefstijlen en leefwensen. Waar in de jaren zestig een AOW en een plek in een bejaardenoord voorzagen in zelfredzaamheid, hebben veel ouderen nu andere ambities. Zelfredzaamheid betekent voor hen ook actief blijven in de samenleving en van betekenis zijn voor anderen.92

      Het diverser worden van de verwachtingen komt ook voort uit de ontwikkeling dat het leven minder vastomlijnd in structuren gegoten is en minder standaardrollen kent (werknemer, partner, vriend, vrijwilliger).

      Leren, werken, zorgen en samenleven zijn steeds vaker parallelle paden, die bovendien andere (levens)vaardigheden van mensen vergen om zichzelf te redden. Sociaal vaardig zijn, kunnen omgaan met techniek, kunnen schakelen van de ene omgeving naar een andere. Zomaar wat vaardigheden die voor iedereen noodzakelijk, maar niet voor iedereen vanzelfsprekend zijn in de moderne samenleving.

      Zicht hebben, of beter gezegd: het zicht vergroten op de groepen voor wie dit niet vanzelfsprekend is, is van belang voor een inclusieve samenleving. Goed zicht hebben op groepen die minder zelfredzaam zijn en de oorzaken daarvan kennen, is essentieel om gericht beleid te maken op die inclusieve samenleving. Aan dat zicht valt nog veel te verbeteren.

      Zie eindnoten voor geraadpleegde literatuur93

      Pete

      And the world
      The world turns around
      And the world, and the world, and the world The world drags me down

      — The Cult - (She Sells) Sanctuary
      1985

      Pete zegt tegen mij dat hij naar Den Bosch moet. Het nieuwe verblijfsvergunningpasje dat hij heeft aangevraagd kan hij niet zoals voorheen in Eindhoven ophalen. Alle nieuwe passen moeten nu biometrische gegevens bevatten. ‘Iets met bio’, zegt Pete tegen mij. ‘Een vingerafdruk of zo’. Ik geef aan dat ik best met hem naar Den Bosch wil rijden. We zitten op het terras van onze gezamenlijke stamkroeg94. Aan tafel zit ook Will, een oude bekende van ‘m. Terwijl er verder wordt gekletst zit ik Pete een beetje te observeren. Will en hij praten over eten. Het is hun lievelingsonderwerp. Hun gesprek over grote steaks, gebakken eieren met ham en kerstdiners kabbelt voort. Ik onderbreek het gesprek en vraag aan Pete wat de drie belangrijkste momenten voor hem zijn sinds wij elkaar kennen. ‘We hebben al heel wat meegemaakt, hè?’, zeg ik. ‘Egwel’, antwoordt hij met zijn Brabants accent. ‘Die keer dat we samen hebben gedanst, dat ik mijn paspoort kreeg en dat ik de sleutels van mijn huis kreeg.’ ‘Echt?’, zeg ik. ‘Dat dansen is voor mij ook zo’n moment! Grappig dat jij dat ook vindt.’

      XII

      Pete stuurt me een app-bericht. Het is een foto van Hoof95 die Pete’s tuintje aan het snoeien is. Naast hem een enorme berg groenafval. ‘Heej, goeie!’ app ik. ’Echt he super’, appt Pete terug. Een paar weken geleden was ik bij Pete om een keukenkastje te plaatsen. Het doel was om zijn kookplaat te installeren, want hij had het al maanden met enkel een airfryer en een magnetron moeten doen. Pete had zin om eindelijk eens spruitjes te koken. Met een stuk vlees dat hij van de voedselbank had gekregen en al een tijd in zijn diepvries lag te wachten. Maar een reeks klussen stond de spruitjes in de weg. Toen Pete zijn woning toegewezen kreeg stond er een verlaagd keukenblok in omdat de vorige bewoonster gebruik maakte van een rolstoel. Het had maanden geduurd voordat hij een nieuwe keuken kreeg. De laminaatvloer had zijn maat Jan dus maar half afgemaakt, in afwachting van de keukenkastjes. De vloer was bol gaan staan. Volgens de voorschriften van het seniorenappartementencomplex was er een keukenblokje van drie kastjes geïnstalleerd. Een kastje voor een kookplaat zat er niet bij inbegrepen. Daar moest hij zelf maar voor zorgen. Pete had de inductieplaat van de vorige bewoonster bewaard, en ik had een keukenkastje geregeld om die kookplaat in te bouwen. Om het kastje te kunnen plaatsen moest dus eerst de kromgetrokken laminaatvloer opnieuw worden gelegd. Om dat te fixen was een speciaal zaagje nodig. Pete had dat kunnen lenen van Cor. We waren inmiddels al een heel eind. Vandaag dus laminaatkantjes zagen, keukenvloertje leggen, kastje plaatsen en de kookplaat aansluiten.

      XI

      Ik krijg op mijn telefoon een foto toegestuurd van een brief die Pete met de post heeft ontvangen. ‘Your rights under the Brexit Withdrawel Agreement’ is de onderwerpregel. De brief komt van de IND, de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Snel scannen mijn ogen de brief. De ervaring leert dat dit soort brieven vaak weinig goeds brengt. ‘U ontvangt deze brief omdat u een onderdaan bent van het Verenigd Koninkrijk met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd’, staat er in het Engels. Pete leest en spreekt geen Engels. Ik stel hem snel gerust: ‘Het is dezelfde brief die je ook al in je berichtenbox had gekregen. We moeten weer naar de IND bellen’. Ik vraag of hij het misschien zelf wil doen. Dat wil Pete wel, maar wat moet hij dan zeggen? Dat hij de verblijfsvergunning van de IND wil houden, typ ik terug.

      X

      ‘Olla Eefje’, appt Pete. ‘Ha’, zeg ik. ‘Ik kan nu niet bellen, appen wel.’ ‘Oh ok, het volgende’, antwoordt Pete. ‘Het CMD heeft gebeld.’ (Dat is het Centrum voor Maatschappelijke Deelname, het werkbedrijf voor de arbeidsmarktregio). De medewerker had gevraagd of Pete een kopie van zijn verblijfsvergunning wil opsturen. Ik zucht terwijl ik Pete laat weten dat ik hem later wel even zal bellen. De organisatie heeft -als uitvoerder van de Participatiewet- toegang tot zo ongeveer alle gegevens die er van Pete zijn vastgelegd. Het hele hebben en houden van ‘clienten’ wordt voortdurend doorgelicht. Pas geleden nog, moest Pete kopieën van zijn bankafschriften toesturen ‘in bijgesloten antwoord-envelop’. ‘Hoe moet ik dat doen?!’, vroeg Pete zich hardop en geïrriteerd af. Zijn overzichten krijgt hij via zijn bank-app en de supermarkt heeft geen kopieerapparaat meer in de winkel staan… Samen maakten we pdf-bestanden van zijn afschriften en mailden we die naar de medewerker. Dat bleek dus ook te mogen. Dat hadden ze ook gewoon in de brief kunnen vermelden, denk ik dan. Maar goed. Pete moet voor de zoveelste keer uitleggen dat zijn verblijfsvergunning is verlopen. Dat hij geen pasje meer heeft maar wel een nieuwe pas heeft aangevraagd. Dat de IND op zich laat wachten maar zegt dat hij strict genomen geen pasje meer nodig heeft omdat hij voor onbepaalde tijd in Nederland mag verblijven. Voor Pete zorgt dit soort telefoontjes voor stress. Hij heeft het niet zo op instanties.

      Een hele tijd geleden heb ik eens een half uur aan de telefoon gehangen met een medewerker van de IND, de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Alleraardigste dame. Behulpzaam en meelevend. De aanleiding voor het telefoontje was de Brexit. Pete maakte zich zorgen. Hij had geen brief gekregen, terwijl steeds in het nieuws was dat iedere Brit in Nederland een brief zou ontvangen van de Britse overheid. Omdat hij in Engeland geboren is, zou het allerlei gevolgen kunnen hebben wanneer Groot Brittanië niet meer bij de Europese Unie zou horen. Ik sprak met Pete af dat ik met de IND zou bellen.

      De dame die ik spreek vraagt: ‘Hoe lang is meneer al in Nederland?’. ‘Sinds 1969’, zeg ik. ‘Och jee, nou…’, zegt de dame alsof ze wil zeggen ‘dat zal wel goed komen’. ‘Heeft meneer een BSN-nummer? Dan ga ik even kijken.’ Ik geef het nummer door en wacht terwijl zij het een en ander opzoekt. ‘Meneer heeft al onbepaalde tijd, dus hij hoeft zich geen zorgen te maken’, luidt de conclusie. Wel adviseert ze om toch een vernieuwing van de verblijfsvergunning aan te vragen. ‘Dat kan gewoon met formulier 6010.’ Ze vertelt me waar ik het formulier kan vinden op de website van de IND. Als ik haar vertel dat Pete eigenlijk graag een Nederlands paspoort zou willen, volgt er een gesprek dat schetst hoe ‘regeldruk voor burgers’ er in de praktijk uitziet. De dame kijkt naar Pete’s geboortedatum. ‘Meneer is van 1960, dus dan is hij net zestig geworden?’. ‘Ja, klopt’, zeg ik. ‘Maar hij heeft een aantal jaren geen vaste woon- of verblijfplaats gehad, waardoor hij niet kan aantonen dat hij vijf aaneengesloten jaren in Nederland heeft gewoond.’. ‘Dat is inderdaad een probleem’, vertelt mevrouw. Ze kijkt in Pete’s gegevens en spreekt hardop uit wat ze leest en denkt: ‘Hij woont hier vanaf 1969, dus hij was negen toen hij naar Nederland kwam? Tja, hij had eigenlijk voor zijn vierde naar Nederland moeten komen… Eens kijken… De optieprocedure wordt ‘m niet zie ik… Nederlanderschap door naturalisatie dan misschien… Hij heeft toch in elk geval het grootste deel van zijn leerplichtige leeftijd in Nederland gewoond?’. Ik vertel dat hij dat niet kan aantonen met een diploma en vraag of ik het goed heb begrepen dat Pete daarom een inburgeringscursus zou moeten doen. ‘Hoewel hij niet eens Engels spreekt’, zeg ik daarbij. De dame zoekt op wat de exacte regels zijn en leest voor: ‘Wanneer hoef ik het inburgeringsexamen niet te doen? Als u minimaal 8 jaar in Nederland heeft gewoond tijdens de leerplichtige leeftijd… Nou, dat is tot zestien jaar. Dus als je vanaf je negende in Nederland woont, dan ben je tien, elf, twaalf…’. Ik stel me voor hoe mevrouw aan de andere kant van de lijn op haar vingers meetelt. ‘Als je dan zestien bent… ehm, dan ben je hier… zeven jaar’, zegt ze. ‘En dat is geen acht’, zeg ik. ‘Jemig, wat een geneuzel’, zegt mevrouw. Ze adviseert me contact op te nemen met DUO, de instantie die verantwoordelijk is voor de inburgeringsexamens en vrijstellingen. Mevrouw beaamt de ondoorgrondelijkheid van de regels, wanneer ik daar een opmerking over maak. ‘Wat u zegt’ vertrouwt ze me toe. ‘Dat meneer nu even tijdelijk geen dak boven zijn hoofd heeft gehad wil niet zeggen dat hij niet in Nederland was!’ ‘Precies,’ zeg ik. ‘Hij heeft sinds kort een eigen woning gekregen, dus het gaat goed met ‘m. Maar hij zou de kosten voor naturalisatie helemaal niet kunnen betalen.’ Dat begrijpt de dame volkomen: ‘Die 900 euro, die ook in één keer betaald moeten worden, dat is inderdaad een slok op een borrel’. ‘Weet u’, zegt ze, ‘vraag gewoon dat pasje aan en wacht lekker vijf jaar, en ga dan voor de optieprocedure.’ Mevrouw verontschuldigt zich omdat een collega -die kennelijk op de achtergrond heeft meegeluisterd- haar iets influistert. Dan vraagt ze mij: ‘Heeft meneer een Brits paspoort?’

      IX

      Pete en ik zitten in mijn auto. Het is een bijzondere dag. Ik heb hem opgehaald bij de dak- en thuislozenopvang en nu zijn we op weg naar de Eikenhof. Vandaag krijgt Pete de sleutel van zijn appartement. Hij kan het eigenlijk nog niet geloven. ‘Ongelofelijk, hè? We zijn gewoon op weg naar je eigen huis!’, zeg ik. ‘Vind je het spannend?’ ‘Nou, een beetje spannend is het wel,’ mompelt Pete. Hij weet niet goed wat hij moet verwachten. ‘Ik denk dat je een contract moet tekenen en dat je dan de sleutel krijgt’, vertel ik hem. Ik voeg er wat ‘we zien het wel’ en ‘komt goed’-opmerkingen aan toe. Bij het appartementencomplex aangekomen staat de beheerder al op ons te wachten bij de ingang van het gebouw. Zijn uitleg begint meteen: ‘Als u straks bezoekers krijgt kunnen zij zich via deze bel melden’, vertelt hij. ‘Er zit een camera in en mensen krijgen hier dan uw naam te zien.’ De deuren schuiven open. De man praat verder en wijst Pete zijn brievenbus, het restaurant en de toegangsdeur naar de woningen op de begane grond. Pete knikt en zegt ‘ok’ en ‘oh ja’. We lopen de lange gang door naar het appartement. Er staat een rij scootmobielen met stekkers in stopcontacten geparkeerd. Iedere voordeur heeft een andere kleur. Ik kijk naar de naambordjes, bloemenkransen en hangers waarmee de bewoners hun deuren hebben gepersonaliseerd. De deur van Pete’s woning is oranje. Eenmaal binnen realiseer ik me hoe ongelooflijk het is dat we hier staan. Pete en ik hebben het appartement natuurlijk eerder gezien. Het stond toen nog vol met de meubels van de vorige bewoner. Maar nu het helemaal leeg is en Pete met de beheerder rondloopt voor een tour, wordt het voor mij pas echt. Ik sta bij het raam en kijk naar het kleine tuintje, het gazon en het bos daarachter. De beheerder staat inmiddels met Pete in de keuken. Op het aanrecht ligt een aantal mapjes met papieren. Of Pete hier even wil tekenen voor het appartement, en hier voor de sleutel, en hier voor de huur. Ik maak foto’s terwijl Pete, gebogen over het aanrecht, zijn best staat te doen op een nette handtekening. ‘Het is gewoon gelukt’, besef ik in gedachten.

      VIII

      Pete vraagt in een berichtje of het goed is dat hij even langs komt. ‘Tuurlijk!’ typ ik, ‘Kom maar langs’. Tien minuten later hoor ik zijn scooter. Ik open de deur met een blije zwaai ‘Ha, Pete!’ Pete’s gezicht staat op onweer. Hij begint meteen te ratelen terwijl we naar binnen lopen. ‘Eerst effe zitten, Pete’, zeg ik. ‘Biertje?’ ‘Ja, doe maar’. Terwijl ik naar de koelkast loop steekt Pete al van wal: ‘Ja, zij zegt dat ik van het begin af aan al had moeten sparen’. Ik zet het flesje voor ‘m neer en zie hoe zijn handen trillen terwijl hij een shaggie draait. ‘Maar ik kón toen niet sparen, want ik had toen nog helemaal geen járen. Ik ben d’r helemaal klaar mee, met die zooi!’, roept hij terwijl hij bibberend zijn sigaretje aansteekt. ‘En dan begint zíj over kosten en zo. Ik, echt hè, ik… Ik heb zin om er dadelijk naar toe te gaan en effe flink huis te houden, daar!’ ‘Naaa, niet doen’, zeg ik. ‘Kom, eerst effe een slokje.’. Waar Pete over mort is de budgetcoach. Omdat hij in de tijdelijke opvang woonde kreeg hij begeleiding voor zijn financiën. ‘Ik dacht dat het een zegen was dat Gaby mij aan een huis had geholpen’, zegt hij, ‘maar daar lijkt het nou niet op!’ Voor Pete is een eigen woning nogal een big deal, want hij heeft al tien jaar geen huis gehad. Soms woonde hij bij familie en soms verbleef hij bij kennissen. Hij redde zich wel, maar echt goed ging het niet. Sinds jaren had hij nu eindelijk weer zicht op een woning, en Pete was niet van plan dit te laten mislukken. De doorbraak was gekomen toen woonbegeleider Gaby de woningcorporatie had gebeld. De medewerker van de woningbouw was samen met Gaby op zoek gegaan of Pete zich ooit had ingeschreven voor een woning. Wat bleek? Pete had 24 jaar inschrijftijd op zijn naam staan. ‘Maar’, zei de medewerker ‘meneer heeft zijn inschrijving niet verlengd toen wij hem daarvoor een mail hebben gestuurd’. Omdat de corporatie was gefuseerd hadden ze een nieuwe naam gekregen of zoiets. Pete had op dat moment kennelijk zijn inschrijving moeten bevestigen. Het was Gaby gelukt om de medewerker ervan te overtuigen dat Pete die mail niet had gehad. Gaby had uitgelegd dat meneer al een tijdje zonder vaste woon- en verblijfplaats leefde. En dat hij inmiddels hulp had. Dat verhaal had geholpen. Pete kreeg zijn inschrijftijd toegekend.

      Pete zit opgefokt tegenover mij aan tafel. Misschien had hij meer kunnen sparen, had de budgetcoach gezegd. ‘Maar ik heb zó lang zonder geld gezeten… Ik…’ Hij zucht. Ik weet dat Pete in twee maanden 300 euro heeft gespaard. Zie dat maar eens voor elkaar te krijgen als je in de opvang woont. Maar kennelijk dacht de coach daar anders over. De budgetcoach had met Pete de kosten voor het huis besproken. Pete haalt een velletje papier uit zijn binnenzak en legt het voor mij op tafel: het budgetplan. Ik zie dat de coach heeft berekend met welke kosten Pete rekening moet houden als hij een eigen huis heeft. Omdat hij nu borg en huur moet betalen zou hij daarna te weinig over hebben voor leefgeld, reserveringen en afbetalingen. Ik ben verbaasd. Ze had hem eerder toch echt groen licht gegeven om op een woning te reageren bij de woningbouwcorporatie. ‘Ik ben er strontziek van’, zegt Pete. ‘Ze willen mij gewoon niet weg hebben. Ze willen mij in zo’n traject hebben zodat ze centen kunnen beuren!’ Hij zucht. ‘Ik word er echt niet goed van, Eefje.’ ‘Snap ik’, zeg ik, ‘maar het is te vroeg om op te geven. Je hebt nu al zoveel bereikt.’

      VII

      Ik krijg een mailtje van Pete. Hij stuurt mij zijn actieplan dat hij samen met de woonbegeleider van de opvangstichting heeft opgesteld. Ik lees:

      Doelstelling 1,
      categorie 02 ‘Wonen en dagelijks leven’.

      Wens/droom/passie: Woonruimte voor mijzelf. Hersteldoel: ik reageer op woningen - mogelijk herstel inschrijftijd onderzoeken.

      Doelstelling 2,
      categorie 03 ‘Financiën en sociale zekerheid’.

      Wens/droom/passie: stabiel inkomen en schuldenvrij. Hersteldoel: budgetbeheer - sparen voor uitstroom - onderzoek mogelijkheid aanvullende verzekering - schulden inventariseren en aflossen.

      Doelstelling 3,
      categorie 07 ‘Activiteit, werken en leren’.

      Wens/droom/passie: ik wil enkele dagen per week iets om handen hebben.
      Hersteldoel: ik begin op het ArbeidsTrainingsCentrum met enkele dagdelen dagbesteding.

      VI

      Pete en ik staan voor de deur van de plaatselijke opvangstichting. De daklozenopvang, in de volksmond. We zijn hier om zijn kamer te gaan bekijken. Het heeft een tijd geduurd voor Pete hier klaar voor was. Medewerkers van de gemeente hadden Pete al een paar keer aangeraden om tijdelijk in de opvang te gaan wonen. Pete wilde dat niet. De manier waarop ze Pete benaderden maakte dat voorstel ook niet aantrekkelijker. Het was nog niet heel lang geleden dat Pete zich na jaren eindelijk bij de gemeente had gemeld. Hij kreeg een briefadres. Nu hij eenmaal ‘in beeld’ was, kreeg hij een daklozenuitkering, een gedeelte van een reguliere bijstandsuitkering. Er werd op gehamerd dat dit tijdelijk zou zijn en dat hij wel netjes elke week zijn post moest komen ophalen bij Dienst Werk, Zorg en Inkomen, en dat hij zich dan weer hier en dan weer daar moest melden. Toen ik eens bij een van de gesprekken met de sociale dienst aanwezig was en een overduidelijk overwerkte medewerker tegen Pete riep dat hij ‘toch echt beter zijn best moest doen’ of zoiets, had ik de ambtenaar duidelijk gemaakt dat het mij niet de bedoeling leek dat ze zo een toon aansloeg tegen mensen. Ze bond in, maar niet van harte. Een excuus aan Pete kon er niet vanaf. Pete kreeg later ondersteuning vanuit het Regieteam+. Zij richtten hun zorg op ‘terugkeer in de maatschappij’. De bedoeling is daarbij dat mensen zelf initiatieven nemen en doelen opstellen. Pete had na een aantal gesprekken ingezien dat een paar maanden in de opvang, met een programma om hem weer op weg te helpen, eigenlijk niet het einde van de wereld zou betekenen.

      Daarom staan we voor de deur en bellen we aan bij het opvanghuis. We krijgen een rondleiding en we horen alle regels. Geen drugs. Geen drank op de kamer. Roken mag buiten, aan de achterzijde van het pand. Daar is de scooterstalling. Dit is de gezamenlijke ruimte. Eten om 18:00. Ontbijt om 8:00. Bezoekers zijn niet welkom, vanwege de privacy van medebewoners. Hier is de wasmachine. Hier is de douche. ‘Lijkt het je wat?’, vraagt de medewerker. Pete vraagt wat bedenktijd. Het is duidelijk dat hij nog even aan het idee moet wennen. ‘Is goed’, antwoordt de medewerker. ‘Dan horen we morgen wel van je.’

      V

      Ik krijg een email van Her Majesty’s Passport Office. De onderwerpregel luidt: ‘Your important shipment is on its way’ . Dit is goed nieuws. De burgerlijke stand van Groot-Brittanië laat me weten dat er een pakketje onderweg is met de post. Ik bel meteen: ‘Pete! Je paspoort is onderweg naar Nederland!’

      IV

      Pete en ik zitten op een muurtje op het stadhuisplein. Het is het einde van de middag. Skaters en fietsers hangen op het plein. Er klinkt muziek. We komen net van een afspraak in het gemeentehuis. ‘Ik ben hier vroeger ook nog geweest’ zegt Pete tegen mij .‘Bij de IND, toen was dat nog de vreemdelingenpolitie. Dat was toen allemaal nog veel beter.’ Hij was er toen geweest omdat hij een brief had gekregen om zijn verblijfsvergunningspasje op te halen. Maar zijn paspoort was verlopen. ‘En toen is de ellende begonnen’, zucht hij. ‘Ik ging daar dus naartoe, zonder paspoort. En toen zeiden ze dat ik het pasje niet kreeg. Sindsdien heb ik nooit meer iets gehoord van de IND.’ Pete heeft dit verhaal vaker aan me verteld. Ik zie het als een van de sleutelmomenten in zijn leven. ‘Tja, misschien moeten we dus weer een keer naar de IND’, mompelt Pete, meer tegen zichzelf dan tegen mij. ‘Maar ja, ze moeten ook niet te ver terug gaan spitten… Dat ze dan gaan kijken en zien dat ik toen die trammelant heb gehad met de politie… Maar ja, dat is wel allemaal verjaard. Daar kunnen ze toch niks over zeggen?’ Ik antwoord dat hij zich daarover maar niet al te druk moet maken en dat er mensen zijn die veel meer op hun kerfstok hebben. ‘Ja, want ik heb ook helemaal geen schulden. Ik heb altijd alles betaald. Mijn moeder is later financieel helemaal naar de klote gegaan. Vroeger regelde ons vader al die dingen.’ ‘Had hij een baan hier in Nederland?’, vraag ik. ‘Ja, echtwel’, zegt Pete. ‘Een goeie baan hoor. Die verdiende goud geld. Hij was technisch schrijver. Hij was technisch heel goed hoor!’ ‘Nou, dan heb jij het van geen vreemden’, zeg ik. Pete vertelt dat zijn vader graag met auto’s werkte. En zijn moeder trouwens ook: ‘Ons moeder werkte in de garage, hè. Bij Peter Harper, de rallycoureur96. Vaak ging ik dan mijn vader en moeder ophalen. Dan liep ik door de garage heen en daar stonden dan oude Stingray’s en zo. Mijn moeder was bezig met het verbinden van kabelbomen. Ja echt!’ Ik moet lachen. Pete beschrijft hoe zijn vader vliegtuigmodellen bouwde in zijn werkplaatsje. ‘Gewoon van een tekening, hè? Geen bouwpakketje hoor, hij maakte alles gewoon van scratch. Ja, dat was mooi. Een mooie tijd… Tja, en toen zijn we hiernaartoe verhuisd. Ons vader maakte hier technische beschrijvingen voor vluchtsimulatoren. Hoe je zo’n ding moet bedienen, weet je wel. Foto’s en alles erbij. In Engeland repareerde hij ook tv’s en was ‘ie fotograaf op bruiloften. Hij deed echt vanalles.’

      III

      Bij Café de Meent97 zitten alle bekende koppen aan de bar. De tapkraan open, de voordeur dicht. De een heeft een borreltje te veel op en de ander is nog maar net binnen. Van achter de toog zoekt uitbaatster Ivanka voor elke stamgast lievelingsliedjes op in het digitale muzieksysteem. Nummers van The Cats (One Way Wind) en Willy Alberti (Zeemansgraf) worden afgewisseld met She Sells Sanctuary98 (The Cult) en Folsom Prison Blues (Johnny Cash). Er worden sterke verhalen verteld en slechte moppen getapt. Kortom: het is gezellig. Ik reken de Meent inmiddels een dik jaar tot mijn stamkroeg. Het was hier dat ik Pete leerde kennen. Gezellige vent. Automonteur, maar hij rijdt zelf altijd op een scooter. Een paar maanden eerder had een opmerking van Pete aan de bar ertoe geleid dat iemand zei: ‘Misschien kan Eefje je wel helpen’. Ik hoorde dat (zoals de bedoeling geweest) en vroeg waar het over ging (wat ook verwacht werd). Pete stak schoorvoetend van wal. Ja, nou, het zit zo… Er volgde een ingewikkeld verhaal over een Brits paspoort en een brief die naar Engeland gestuurd zou moeten worden. Maar daar was een creditcard voor nodig. De vraag was of ik die misschien had? Mijn bevestigend antwoord startte een proces dat toch zeker nog een jaar zou gaan duren.

      De kwestie zat als volgt in elkaar: Pete ging als ongedocumenteerde door het leven. Hij was Brits burger zonder paspoort en zonder bewijs van verblijfsvergunning. Voor het aanvragen van een nieuw paspoort had hij een counter signature nodig: een handtekening van iemand die ervoor wil instaan dat Pete is wie hij zegt dat hij is. Dat moest dan wel iemand zijn die aan kon tonen zelf een vertrouwenwekkend burger te zijn. In de aanvraagformulieren liet de Britse overheid weten dat ze dit ook zouden controleren. De ondertekenaar moest aantonen werk te hebben (door naam en adres van de werkgever in te vullen) en een paspoort te hebben (door een kopie mee te sturen). Voor de aanvraag moest 105 pond betaald worden met een creditcard.

      Het eerste wat Pete en mij te doen stond: het terugvinden van een proces verbaal van de politie. Hiermee zou Pete kunnen bewijzen dat hij aangifte van vermissing had gedaan toen hij een mapje met zijn rijbewijs, verblijfsvergunning, kentekenbewijs, bankpas, ziekenfondskaart en geboorte-akte was verloren.

      II

      Pete heeft het af en toe over ‘dat akkefietje met de politie’. Het moet een belangrijk moment in zijn leven zijn geweest, maar de details weet ik niet. Ik vraag Pete: ‘Wanneer was dat eigenlijk?’. ‘Toen Stratumseind nog een doorgaande weg was’, zegt hij. Pete was er met een paar vrienden gaan stappen. Ze waren een biertje gaan drinken, gewoon voor de gezelligheid. Er ontstond wat gedoe op straat. Agenten in een politiewagen kwamen erbij, met hond. Toen Pete tegen de politieauto schopte werd hij opgepakt. Op bureau Brunhildelaan werd hij in de cel gezet. Hij had een wond aan zijn been doordat de hond hem had gebeten. Pas in de ochtend ging de celdeur weer open. ‘Hebben ze jou niet naar een arts gestuurd met dat been?’, had de agent gevraagd. Pete kende de man nog van een paar jaar geleden. ‘Nou, kom maar, dan zullen we dat eens even gaan regelen.’ Nadat de agent de nodige papieren had geregeld, stapten ze in de auto en reden ze naar het ziekenhuis. ‘Hoe is ’t nou met jullie moeder?’ zei hij.

      I

      Pete is een menneke van 11 wanneer hij met zijn ouders en zussen in Woensel woont, boven een winkelcentrum. Ik ben er wel eens met hem langs gereden. ‘Echt een mooie grote woning hoor!’, zei Pete. Ze woonden er fijn. Tot er op een dag een agent aan de deur stond: een paar straten verderop was Pete’s vader verongelukt.

      Deel 2

      ‘You can’t show anyone anything he hasn’t seen already, on some level - any more than you can tell anyone anything he doesn’t already know. It is the function of the artist to evoke the experience of surprised recognition: to show the viewer what he knows but does not know that he knows.’

      — William S. Burroughs over Gottfried Helnwein
      1990

      Digitalisering

      -

      ir. BLOM

      ‘Een nieuwe vorm van communicatie is de combinatie van een zeer oud en een zeer modern middel: de postbode en de compact disc.’

      — ir. M.H. Blom-Fuhri Snethlage

      I

      Ir. Blom-Fuhri Snethlage ontving haar ingenieursdiploma in 1963. Ze is daarmee de eerste vrouwelijke ingenieur van de Technische Universiteit Eindhoven. Hoewel, zo schrijft de universiteit op een digitale encyclopediepagina, ‘ze kan eigenlijk niet als honderd procent alumnus beschouwd worden, omdat ze het grootste deel van haar opleiding aan de Technische Hogeschool Delft heeft genoten.’ De TU/e webpagina, die kort en bondig ‘vrouwen’ als kop heeft, vermeldt verder dat zij in 1986 een boek publiceerde bij de Stichting Toekomstbeeld der Techniek en dat ze voorzitter was van de Vereniging Vrouwen met Academische Opleiding (VVAO).

      Rita Blom is dus een van mijn voorgangers bij STT. Ik hoop dat ik haar om die reden in dit verhaal bij haar voornaam mag noemen. Inmiddels, moet ik erbij zeggen. Want bij STT ging het er in vroeger tijden formeel aan toe. ‘Van tutoyeren was geen sprake’ vertelt Marjan van Zwieteren in een interview ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van STT. ‘Dames droegen een jurk of een rok op kantoor. Nooit een lange broek. Je kunt je dat nu allemaal niet meer voorstellen.’ Marjan begon in 1972 bij STT als secretaresse van de directeur. ‘Wij kregen onderzoeken van de directeur en projectleiders uitgeschreven op papier. Die typten we keurig op de typemachine uit. Tijdrovend, zeker als we wijzigingen in de teksten moesten aanbrengen of wanneer we het hele document opnieuw moesten typen. Computers waren er immers nog niet.’

      Halverwege de jaren tachtig raakte Marjan betrokken bij de studie Techniek voor ouderen. ‘Rita Blom nam het project op zich als projectleider op afstand, want ze woonde in Geldrop’. Er werd besloten dat Marjan haar assistente zou zijn. ‘Rita stuurde mij enorme lappen met de hand geschreven teksten.’ Gelukkig had STT inmiddels een tekstverwerker. Dat scheelde veel onnodig typwerk.99

      In 1986 publiceerde Rita Blom de resultaten van haar toekomstverkenning over techniek voor ouderen. ‘Weinig ontwikkelingen in het komende decennium zijn met zekerheid te voorspellen, maar één belangrijk
      gegeven staat in elk geval vast: Nederland vergrijst.’ Blom schetste in haar publicatie hoe bij het ontwikkelen van toekomstige technische voorzieningen rekening kan worden gehouden met de behoefte en vaardigheden van toekomstige ouderen. Dit is een aanpak die bij STT-toekomstverkenningen vaker wordt gekozen. Met het in kaart brengen van mogelijke toekomstige ontwikkelingen vormt de toekomstonderzoeker een beeld van de toekomst. Kijkend naar de studie van Blom lijkt haar boodschap te zijn dat technologie niet zonder meer zal worden omarmd door ouderen. Oog hebben voor de acceptatie van technologie is een van haar adviezen.

      II

      Bij gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Delftsche Vrouwelijke Studenten Vereeniging in 2004 vertelde Blom als oud-lid van die vereniging aan dagblad Trouw dat vrouwelijke studenten het vroeger niet makkelijk hadden op de universiteit. Zelf begon ze in 1942 met haar studie Scheikundige Technologie aan de Delftse hogeschool. ‘Een mannenbolwerk.’

      Het gedenkboek ’35 jaar TUE’ beschrijft over de jaren ’85-’89 eenzelfde situatie: ‘Werkelijk grote aantallen meisjes zullen waarschijnlijk niet aan het technisch wetenschappelijk onderwijs deelnemen zolang de in haar loopbaan geslaagde vrouwelijke ingenieur in de maatschappij nergens zichtbaar is. Veel meisjes kan TUE redelijkerwijs alleen verwachten als veel van de docentenposities ook door vrouwen worden ingenomen. Zo’n situatie is slechts op langere termijn te bereiken en volgens sommigen alleen door middel van positieve discriminatie.’

      Niet veel anders was het in juni 2019 toen de Technische Universiteit Eindhoven aankondigde om vacatures voor wetenschappelijk personeel enkel voor vrouwen open te stellen. Met het Irène Curie Fellowship wilde de universiteit ervoor zorgen dat binnen een jaar één op de vijf hoogleraren vrouw zou zijn. Alleen voor bijzondere mannelijke talenten zou de universiteit een uitzondering maken. De storm die na deze aankondiging opstak hield nog wel even aan. Er stroomden klachten binnen bij antidiscriminatiebureau RADAR100, waarop het bureau een rechtszaak aanspant bij het College voor de Rechten van de Mens. Niet zozeer omdat ze tégen voorkeursbeleid zijn, zegt directeur Cyriel Triesscheijn tegen het Eindhovens Dagblad101, maar om duidelijkheid te krijgen. In essentie was de vraag aan het college of het onderscheid maken op grond van sekse in deze situatie geoorloofd was of niet. De universiteit wil immers de vrouw/man verhouding onder hoogleraren meer gelijkmatig verdelen…

      In 2020 oordeelde het College voor de Rechten van de Mens over het personeelsbeleid. De Technische Universiteit Eindhoven maakte verboden onderscheid op grond van geslacht.102 Het voeren van een voorkeursbeleid zou betekenen dat uitzonderingen gemaakt konden worden op het gelijkheidsbeginsel, stelde het college. Daarbij tekende het college aan dat de universiteit onvoldoende aantoonde dat zij daarbij zorgvuldig alle belangen afwogen. Bijvoorbeeld de belangen van de mannelijke wetenschappers die door de maatregel getroffen zouden worden. De universiteit paste het Irène Curie Fellowship (ICF-programma) naar aanleiding van het oordeel aan. Ditmaal legde de Technische Universiteit het programma zelf aan het college voor ter beoordeling. Op 1 maart 2021 kreeg het herziene ICF-programma groen licht: het aangepaste personeelsbeleid was in overeenstemming met de gelijkebehandelingswetgeving. Het college geeft bij de beoordeling aan dat de universiteit deze keer wel de regels wist in te bedden in breder beleid om de positie van vrouwen te verbeteren. Als er namelijk geen breder beleid zou worden gevoerd, zou het risico blijven bestaan dat een vrouw bij een gewone sollicitatie alsnog zou worden getroffen door (onbewuste) uitsluitingsmechanismes103

      III

      In het kader van mijn toekomstverkenning spreek ik Ton Wilthagen, hoogleraar Arbeidsmarkt aan Tilburg University over zelfredzaamheid. Hij richt zijn aandacht vooral op instituties en systemen. Zijn motivatie is diepgeworteld. Het zit hem dwars als mensen worden uitgesloten. Hij bestempelt zichzelf als ietwat activistisch. ‘Mijn onderzoeksgebied richt zich op mens en maatschappij, maar er wordt in dit vakgebied nog steeds gedacht dat we moeten oppassen dat het wel wetenschappelijk blijft, omdat we anders niet meetellen in de rankings van prestaties van universiteiten en onderzoeksgebieden.’ Dat is best raar vindt Wilthagen: ‘niemand vraagt een viroloog om te stoppen met het ontwikkelen van een vaccin, omdat het té toegepast zou zijn.’

      In Nederland zijn de materiële condities en basissystemen van een hoog niveau, geeft Wilthagen als antwoord op de vraag hoe het gesteld is met de zelfredzaamheid in Nederland. Dat vind hij een belangrijke voorwaarde om zelfredzaamheid te kunnen bevorderen. Maar hij ziet Nederland ook als een zeer traditioneel land. ‘We denken wel dat we altijd voorop lopen, maar dat is niet zo’, zegt hij. Bij de groep vrouwen zijn er nog steeds problemen zichtbaar. Nederland heeft het kleinste aantal economisch zelfstandige vrouwen in Europa. En ondanks dat we het wat ongemakkelijk vinden dat we onderaan het lijstje staan, hebben we het toch geaccepteerd. Het wordt als deel van onze cultuur gezien. ‘De situatie is minder positief dan je zou mogen verwachten van een land met zoveel resources’, geeft Wilthagen aan. Als het gaat om participatie op de arbeidsmarkt doen migranten en ouderen het slecht, zegt Wilthagen. En vrouwen doen het zelfs zeer slecht. Bovendien is er nog sprake van cumulatie-effecten. Vrouwen met een migratie-achtergrond die al wat ouder zijn hebben een nog groter probleem. Dus terwijl Nederland de middelen en de systemen heeft, valt dit land toch nog uit de toon bij vergelijkbare landen, vertelt Ton. ‘Dat los je niet op met meer middelen’.

      Wilthagen praat regelmatig met steden, met burgemeesters en wethouders. Hij ziet daar geregeld een afwachtende, laissez-faire houding. Moeten we wel ingrijpen? Kan de markt dat niet gewoon doen? Als we niks doen, gebeurt er misschien net zoveel als wanneer we wel iets doen… dat soort gedachten. Een aantal zaken ontwikkelt zich daardoor ongunstig. Bijvoorbeeld het aantal daklozen dat enorm stijgt. Of het aantal laagwaardige flexbanen dat Nederland heeft gecreëerd. ‘Die afwachtende houding breekt ons op’, zegt Wilthagen, ‘er lijken culturele barrières te zijn. Als het erop aankomt willen organisaties toch geen mensen met een beperking op de werkvloer omdat ze denken dat het maar lastig zal zijn.’ Er is kennelijk sprake van een soort culturele vooringenomemheid. ‘We zijn bij wijze van spreken een giro555 land’ zegt Wilthagen. ‘We storten liever geld dan dat we zelf aan de slag gaan met ouderen, migranten of mensen met een beperking.’ Er lijkt een kloof te zijn tussen onze waarden en ons feitelijk handelen. Maar dat lijkt dan weer heel weinig te worden onderzocht, geeft Wilthagen aan.

      Aan het gedrag dat Wilthagen Nederlanders toeschrijft ligt in mijn optiek een maatschappelijk verschijnsel ten grondslag, dat ik hem voorleg. Namelijk dat er als een soort afschuifmechanisme al snel om een wet wordt gevraagd wanneer er iets geregeld moet worden dat ook zonder wet- regelgeving gerealiseerd zou kunnen worden. Wilthagen beaamt dit: ‘Nederland is een rechtstaat, dus uniformiteit van beleid en rechtszekerheid staat hoog in het vaandel.’ We willen één lijn trekken en alles, overal verduidelijken. Omdat er veel geld wordt uitgegeven aan gelijke kansen op het gebied van werk, is er ook sprake van veel voorwaarden. Alles moet accountable zijn. Dat resulteert in een neiging om overal in de Nederland dezelfde aanpak te kiezen. Maar de situatie in Noord-Oost Groningen is nou eenmaal anders dan situatie in Eindhoven. Het belang van uniformiteit belemmert dan het bieden van specifieke hulp, aldus Wilthagen. Hij vindt het fascinerend dat Nederland door de juridische emancipatiegedachte gestopt lijkt te zijn met doelgroepenbeleid. Het is alsof er gezegd is: iedereen is gelijk, dus we gaan geen speciale regelingen meer maken voor vrouwen of migranten. Dat zou namelijk een vorm zijn van onderscheid maken, wat we niet lijken te willen. Een goedbedoelde gedachte die rechtstatelijk en juridisch wenselijk is, vindt Wilthagen. Maar als er geen onderscheid mag worden gemaakt, kunnen groepen ook niet specifiek gesteund worden.

      IV

      Terug naar Rita Blom. Zij beschreef in haar verkenning van 1986 dat er bij toekomstige ontwikkelingen vooral aandacht zal moeten zijn voor het accepteren van technologie door ouderen. Ze onderschreef daarmee het belang van denken in doelgroepen omdat niet iedereen hetzelfde is en nodig heeft. ‘Heb oog voor wat de ouderen willen, en zorg dat zij technologie kunnen (leren) gebruiken’, concludeert Blom. Ook bij de Eindhovense universiteit was sprake van doelgroepbeleid: een stimuleringsregeling om vrouwen aan te trekken als hoogleraar werd de kern van een discussie over discriminatie. Het vermijden van doelgroepenbeleid is volgens Ton Wilthagen niet de weg naar gelijkheid op de arbeidsmarkt.

      Alan

      ‘From a contradiction you can deduce everything.’

      — Alan Turing

      I

      Het is 1952. Alan stuurt een brief aan zijn vriend Norman. Hij kent Norman uit de tijd dat hij fysiologie studeerde in Cambridge, vlak na de tweede wereldoorlog. Ze werden goede vrienden. Alan is inmiddels 40, Norman 24. In de brief plaatst Alan een syllogisme. Alan is nogal dol op syllogismen. Voor wie er niet bekend mee is: het zijn redeneringen die uit drie delen bestaan: twee stellingen (premissen) en een afgeleide conclusie. Ze vormen een basis in de wiskundige logica. Een voorbeeld:

      Alle jongens zijn denkers
      Alan is een jongen
      Dus Alan is een denker

      Alan denkt al vroeg na over nadenken. Op zijn tiende krijgt hij een boek over de wonderen der natuur, met daarin het hoofdstuk ‘waar we ons denkwerk doen’. Alan raakt gefascineerd. Het boek beschrijft in welke delen van de menselijke hersenen de verschillende processen plaatsvinden die onder denken worden geschaard. Waar woorden worden opgeslagen en waar geluiden worden onthouden die geen woorden zijn. Niet echt simpele materie. Maar Alan ziet er wel wat in. Het verschil horen tussen twee verschillende liedjes wordt in het boek als ‘weten’ uitgelegd. Met een eenvoudige tekening104 wijst auteur Edwin Tenney Brewster waar de verschillende gedeelten van het brein te vinden zijn. Voordat Alan in het boek kan lezen dat hij de denkgedeelten van zijn hersenen verder kan ontwikkelen (door ‘vooral goed op te letten op school en netjes je huiswerk te maken’) beschrijft de auteur een reeks ongevallen bij mensen die door hersenbeschadigingen een deel van hun hersenfunctie verloren. De werking van het brein wordt vervolgens geïllustreerd door een bouwvakker die na een klap op zijn hoofd zijn vrouw niet meer herkent, en door een vaardige horlogemaker die na een verwonding aan zijn hoofd nog wel kolen kan scheppen, maar geen fijne motoriek meer heeft om nog horloges te maken. De verhalen schrikken Alan niet af, maar wakkeren zijn intellectuele nieuwsgierigheid alleen maar meer aan. Al voordat hij naar school gaat heeft hij zichzelf in drie weken leren lezen105. Toch had hij ook heel graag te doen met getallen.

      Eerder in het boek over de natuur heeft Alan kunnen lezen dat spreken en denken aan elkaar verwant zijn. Ook in het brein liggen deze afzonderlijke gebieden naast elkaar. Vaak denken mensen na door in zichzelf woorden en zinnen te formuleren, stelt de schrijver. Bij de meesten gebeurt dat in de linkerhersenhelft. Het gevolg is dat de meeste mensen rechtshandig zijn. ‘Als je op school dit onderwerp bij biologie al hebt gehad,’ schrijft de auteur, ‘dan weet je dat zenuwen oversteken naar de andere kant van het lichaam ten opzichte van hun startpunt.’ Alan is een van de mensen die geen goed gevoel heeft voor wat links is en wat rechts is. Vroeger zette hij vaak een rood stipje op zijn linkerduim, dat hij ‘de slimme stip’ noemde.106

      Wie de opvolgende hoofdstukken van ‘Natural Wonders’ zou lezen (‘Waar sommige dieren hun denkwerk doen’ en ‘Wat planten weten’) zou met terugwerkende kracht kunnen verklaren hoe in Alan’s brein de vraag of machines kunnen denken zich diep in zijn brein heeft geworteld. Het is voorstelbaar dat door het lezen over de leerstijl van de zeeanemoon een spreekwoordelijk zaadje is gepland in Alan’s hersenen. De zeeanemoon kán namelijk wel leren, maar hij vergeet elke dag wat hij gisteren geleerd heeft. En om het nog interessanter te maken: als een zeeanemoon leert wat eetbaar is (en wat niet) dan doet hij dat slechts met enkele van zijn vele tentakels. Tentakels aan de andere kant van zijn lichaam moeten zelf maar uitzoeken of iets voedsel is of toch een stukje schelp.

      Auteur Brewster kiest de metafoor van machines om zijn jonge lezers uit te leggen hoe het er in de natuur aan toe gaat. De zeeanemoon mag dan als machientje misschien wat onhandig zijn, de mens is daarentegen ingenieus gebouwd. Brewster schetst de mens als een goed geoliede, wonderbaarlijke machine die groeit, dingen kan maken, kan leren en kan denken. De omkering vindt Alan niet heel anders: als de mens groeit, leert en denkt als een machine, kan een machine dan ook denken als een mens?

      II

      Een belangrijke stap op zoek naar antwoorden op de vraag of machines kunnen denken, zet Alan als hij zich rond zijn 23e levensjaar buigt over het ‘Entscheidungsproblem’ van de Duitse wiskundige David Hilbert. Alan is op dat moment ‘research fellow’ aan King’s College in Cambridge. Hilbert’s kwestie is ingegeven door het tot dan toe gangbare gebruik van vage begrippen zoals als ‘oneindig klein’ en ‘ontelbaar veel’. Hij zoekt echter naar formele, exacte definities. Daarom werpt Hilbert de vraag op of er een algemeen geldende methode kan zijn die voor elke wiskundige stelling een ondubbelzinnig, onomstotelijk eindoordeel geeft: ‘waar’ dan wel ‘niet waar’. Losjes vertaald naar nu zou ‘Alexa’ of ‘Google Assistent’ elke bewering die hen wordt voorgelegd door beredenering kunnen beantwoorden met ‘ja, dat klopt’ of ‘nee, dat is niet zo’. Wat Google Assistent eigenlijk doet is doorzoeken tot hij een antwoord kan geven. Het kan ook voorkomen dat Assistent geen antwoord kan vinden. Hij zou dan blijven zoeken en zoeken en zoeken. Een antwoord volgt er niet.

      Om te beginnen aan het vraagstuk van Hilbert vraagt Alan zich eerst af wat een methode eigenlijk is. Een set aan regels? Wat is een regel dan eigenlijk? Alan beredeneert dat een regel een instructie is die altijd op dezelfde manier wordt uitgevoerd. En wat gebeurt er eigenlijk als we denken? Een menselijk brein ziet hij als te onnauwkeurig en wispelturig om altijd op exact dezelfde manier te redeneren. Hij bedenkt dat het proces van denken eigenlijk zodanig in stukjes gehakt zou moeten worden dat er een proces van kleine ministapjes overblijft. De stapjes zouden zo simpel moeten zijn dat een machine ze zou kunnen uitvoeren. Een machine die telkens het proces uitvoert waarvoor hij gemaakt is. Zoals de typemachine van zijn moeder. Als kind had Alan gefascineerd zitten kijken hoe zijn moeder de schrijfmachine bediende. Op den duur kon Alan exact voorspellen wat elke handeling aan resultaat opleverde. Elke knop typte een bepaalde letter op het papier. Het papier verschoof een stapje bij elke toetsaanslag. Door het indrukken van een knop werd de hoofdletter getypt, in plaats van de kleine letter. De machine die Alan bedenkt moet dus gebruik maken van dit soort methodes, ‘configuraties’ zoals hij ze noemt: exacte instructies die telkens worden gevolgd.

      Alan stelt zich voor hoe zijn machine moet werken, zonder dat een mens ‘m bedient. De machine moet op een of andere manier instructies krijgen en deze uitvoeren totdat het antwoord gevonden is. Daarvoor moet de machine een startpunt krijgen, de machine moet ‘aan’ kunnen worden gezet. Ook moet de machine stoppen als-ie klaar is. Wannéér dat is, bepaalt de machine zelf. De machine moet verder ook nog kunnen ‘lezen’ en ‘schrijven’. Anders dan het vel papier uit de typemachine bedenkt Alan een (oneindig) lange papieren strook die onder een mechaniekje doorschuift. De strook bestaat uit vakjes. Telkens kan er een vakje naar links of rechts worden geschoven of er kan stil blijven gestaan. Een vakje bevat een van de cijfers 1 of 0, of niets. Het mechaniekje is in staat om te lezen wat er in een vakje staat, te wissen wat er staat of om te overschrijven wat er in een vakje staat.

      Tot zover de eigenschappen van Alan’s machine. Dan nu de werking. De lezer die al bekend is met het binaire stelsel of computerprogrammeren onder de knie heeft wil dit stuk misschien overslaan en bij het volgende deel de draad weer oppakken (hoewel de meeste programmeurs die ik ken zouden willen kijken of ik het wel goed heb opgeschreven).

      Alan bedenkt dat zijn machine instructies moet krijgen om tot de volgende stap richting de finale uitspraak ‘waar’ of ‘niet waar’ te kunnen komen. De combinatie van een symbool en een configuratie bepaalt telkens de volgende actie van de machine. Een voorbeeld:

      Machine, scan het vakje in de positie waar je nu staat.
      Zie je een nul? Blijf dan in deze positie en schakel over naar configuratie B.
      Zie je geen nul, maar een 1? Beweeg dan een vakje naar rechts.
      Zie je nu een 0? Blijf dan in deze positie en schakel over naar configuratie B.
      Zie je niets? Schrijf dan een 1 in het vakje.

      Een typisch geval van denken in enen en nullen dus. Maar de werking van Alan’s machine kan ook talig worden uitgelegd. Voed de denkbeeldige machine een strook papier waarop in de vakjes de woorden BOOM en STAM voorkomen.

      [BOOM] | [STAM] | [BOOM] | [STAM] | […] |

      Geef de machine de taak om het aantal correcte woorden te tellen. Volgens de instructie mag de machine ook elkaar opvolgende woorden combineren. De machine stopt als hij het lege vakje bereikt. Hoeveel correcte woorden heeft de machine kunnen vinden?107

      Configuraties maken dus mogelijk dat Alan’s conceptuele machine verschillende taken kan uitvoeren. De configuratie bepaalt steeds de uitgangspositie. Zie het als een bepaalde staat waarin de machine zich bevindt. De configuratie is essentieel om tot een uitkomst te komen. Het verschilt nogal of de machine in vakje 0 begint of in vakje 4. Ter illustratie: verander de taalinstellingen van uw laptop eens in Devanāgarī, het schrift dat in India voor het Hindi wordt gebruikt. Typ vervolgens: filmquiz bracht knappe ex-yogi van de wijs. Hoewel de knoppen van uw toetsenbord de normale QWERTY-indeling (de input) behouden, toont het scherm (de output) iets totaal anders. De configuratie (de taalinstelling) doet er dus nogal toe. Eenzelfde effect treedt op als u typt op een toetsenbord in AZERTY- indeling, zoals in België gebruikelijk is, terwijl u QWERTY gewend bent. Opeens is typen niet zo vanzelfsprekend meer: uw oog-hand coördinatie zal het zwaar krijgen om even snel een mailtje te typen.

      Alan beschrijft in 1936 de werking van de machine die hij heeft bedacht in een wetenschappelijke publicatie108. Deze paper vormt een antwoord op de vraag die Hilbert stelt met zijn Entscheidungsproblem. Alan beredeneert op basis van de werking van zijn ‘algoritmemachine’ dat het voor de machine onmogelijk is om een formeel, onomstotelijk antwoord te geven. En dat zit ‘m in de instructies. De vraag is eigenlijk: is er een machine-instructie die vooraf kan bepalen of de machine antwoord zal geven op een vraag die je de machine stelt. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat de machine zal stoppen met zoeken als het antwoord is gevonden. Zolang het antwoord niet gevonden is, zal het programma doorgaan met zoeken. Om te kunnen zoeken naar een antwoord heeft de machine allereerst instructies nodig hoe dat zoeken dan werkt. Eigenlijk moet de machine eerst weten wat zoeken is, en hoe het moet. Die informatie krijgt de machine door instructies te geven. Laten we het een programma noemen. Het programma vertelt de machine dat hij mag stoppen met zoeken als hij het antwoord heeft gevonden. De machine krijgt input om gaan te zoeken, en begint. Er gaat wat tijd overheen. En nog meer. Dagen gaan voorbij. De machine komt niet met een antwoord, en blijft maar zoeken. Hoe lang moet er nog gewacht worden?

      Het zou dus handig zijn als vooraf bekend is of de machine überhaupt een antwoord zal kunnen vinden. De machine krijgt instructies om te regelen dat er een antwoord gevonden kan worden. Maar wacht even: daarvoor zou eerst bekend moeten zijn of de machine weet dat er een antwoord te vinden is waarvoor de machine eerst naar een antwoord zou moeten zoeken… Ehm, het wordt ingewikkeld. Er is een probleem. Een wanneer-moet-ik-stoppen-met-zoeken-kwestie. Alan vraagt zich af of er een programma geschreven kan worden dat bepaalt of andere programma’s een antwoord kunnen vinden. En met ‘andere programma’s’ bedoelt hij dan eigenlijk álle andere programma’s. Dat zou betekenen dat het programma dat de uitkomst van het programma bepaalt, instructies bevat om erachter te komen of het programma ooit zal stoppen met zoeken. Eh, juist.

      Zie het alsof aan Alexa109 wordt gevraagd of Google Assistent110 ooit zal stoppen met zoeken naar het antwoord op een bepaalde vraag of niet. Wat er nodig is om dit te testen is een instructieprogramma dat een antwoord kan formuleren (output) op basis van gegevens die het programma gevoed krijgt (input). Alexa claimt dat zij in staat is om van welk programma dan ook te kunnen vertellen of het programma een antwoord zal vinden (en dan zal stoppen met zoeken) of niet (en oneindig zal blijven doorgaan met zoeken). Alexa krijgt dus de taak om uit te zoeken of het Google Assistent gaat lukken met zijn programma een antwoord te vinden op vraag X. Alexa krijgt het programma van Google Assistent als input om te kunnen bepalen of Google Assistent een antwoord kan vinden op vraag X. Wat Alexa niet weet is dat Google Assistent de instructie heeft gekregen om bij alles wat Alexa concludeert het tegenovergestelde als antwoord te geven. Google Assistent zal nu moeten weten wat Alexa zal gaan concluderen, zodat hij het tegenovergestelde kan beweren. Dus wat doet Google Assistent? Hij voedt zijn eigen programma aan zichzelf om erachter te komen welk antwoord hij zou moeten geven als Alexa hem de vraag gaat stellen. Google Assistent runt het programma. Hij vindt een antwoord op vraag X. Maar omdat hij geen eerlijk antwoord wil geven aan Alexa zal Assistent aangeven dat hij nog aan het zoeken is. Het Alexa-programma concludeert dat Google Assistent blijft zoeken. Alexa geeft als output: ‘Assistent zal blijven zoeken’. Prompt krijgt Google Assistent een seintje van zichzelf dat hij kan stoppen met zoeken en het antwoord kan geven dat hij heeft gevonden. Zijn instructies schrijven voor dat hij Alexa het antwoord op vraag X laat weten. Wacht even, dit kan niet. Google Assistent kan niet tegelijkertijd zeggen dat hij geen antwoord kan vinden en dat hij een antwoord heeft gevonden...

      Met zijn publicatie over ‘methode als machine’ toont Alan aan dat een logisch denkproces ontleed kan worden tot uiterst simpele componenten die zodanig precies gedefinieerd zijn, dat ze stapsgewijs zouden kunnen worden uitgevoerd door zijn Turing-machine. Het opzienbarende in dit werk uit 1936 is niet dat Alan het menselijk denkproces voldoende kon abstraheren, maar dat hij het oneindige lint met vakjes voor enen en nullen bedacht. Het denkbeeldig mechaniekje dat op het denkbeeldige lint enen en nullen kan lezen, wissen en opnieuw beschrijven, is hoe de ‘stored program-computer’ voor het eerst werd beschreven.

      Alan verraste experts met zijn uiterst verfijnd denkwerk. Hij was op dat moment een onbekende in de wetenschappelijk wereld en hij was pas 23 jaar. Maar de inhoud van zijn paper werd wijdverbreid geaccepteerd en omarmd door wiskundige logici en vele andere experts. Wat hij beschreef wordt inmiddels Informatica of ‘computer science’ genoemd. Zijn werk vormt de basis voor kunstmatige intelligentie (AI).

      III

      Terug naar 1952. Alan heeft in de tussentijd de Turing-test bedacht en de Enigma-machine ontwikkeld. Daar bent u als lezer vast mee bekend, niet? In dit verhaal worden die geesteskinderen van Alan niet beschreven. Maar kijk vooral de film ‘The Imitation Game’, waarin acteur Benedict Cumberbatch de rol van Alan vertolkt. Wie die film kent weet hoe het verhaal van Alan eindigt. Of eigenlijk: hoe het leven van Alan eindigt.

      Alan’s werk gaat verder op het pad dat auteur Brewster voor hem plaveide in zijn boek Natural Wonders. Alan benaderde nu ook de biologie of liever: het leven - vanuit mathematische blik. Zijn fascinatie voor de reeks van Fibonacci-nummers111 in plantstructuren (die de programmeurs en developers onder u voor een groot deel kunnen opdreunen, weet ik uit ervaring) helpt hem om zijn publicatie ‘The Chemical Basis of Morphogenesis’ te schrijven. Een fundamenteel werk voor het wetenschapsgebied van de theoretische biologie dat bij het grotere publiek wellicht minder bekend is.

      Het verhaal van Alan eindigt helaas niet goed, beste mensen. Alan’s homoseksualiteit is bij vrienden en goede kennissen bekend, maar wordt in de Britse maatschappij in de vijftiger jaren van de vorige eeuw niet breed geaccepteerd. Homo’s zouden lijden aan een psychische aandoening, was het idee. Het handelen naar die homoseksualiteit werd zo mogelijk als nog walgelijker beschouwd. Door een akkefietje met een vriendje, een inbraak en Alan’s - achteraf beschouwd ietwat naïeve - bekentenis dat hij en zijn vriend inderdaad verwikkeld waren geraakt in seksuele handelingen, wordt Alan beschuldigd van ‘walgelijk onzedelijk gedrag’. Hij wordt aangeklaagd op basis van het Britse wetboek van strafrecht, sectie 11. Een amendement dat liberaal parlementslid Henry Labouchere 1885 eigenhandig door de stemming van het House of Commons had weten te loodsen. Tot 1885 was ‘onnatuurlijke seks’ zoals seks tussen homoseksuele mensen toen genoemd werd, al strafbaar op basis van de Buggery Act uit 1533. Op sodomie, bestialiteit en anale penetratie stond de doodstraf.


      Parlementslid Labouchere bepleitte in zijn amendement ‘robuuste maatregelen tegen [elke vorm van] mannelijke homoseksualiteit’. Het was laat en er waren nog maar een paar parlementsleden aanwezig voor het debat in het Lagerhuis. Labouchere stond al bekend om zijn obstructief en trainerend gedrag. Het lukte hem om net zo lang te dralen totdat de wet er na middernacht door kwam. Niet omdat de aanwezigen vóór stemden, maar omdat er geen mensen (meer) aanwezig waren die bezwaar aantekenden.
      Dit is het moment dat Alan de brief met het syllogisme aan zijn vriend Norman schrijft. Hij schrijft dat hij in de problemen zit en binnenkort schuld zal bekennen voor een seksueel misdrijf met een jonge man. Een lang verhaal, schrijft Alan, dat hij later een keer zal vertellen als hij meer tijd heeft112. Hij sluit zijn brief als volgt af:

      ‘Ik kom hier vast uit als een veranderd man, ik weet alleen nog niet welke. Ik ben bang dat in de toekomst het volgende syllogisme door sommigen gebruikt zal worden:

      Turing gelooft dat machines denken
      Turing doet het met mannen
      Dus machines denken niet

      Gegroet, je wanhopige Alan’

      Alan wordt veroordeeld. Hij mag kiezen wat zijn straf zal zijn: direct de gevangenis in of een proeftijd van een jaar waarin hij chemisch gecastreerd zal worden door behandelingen met oestrogenen. Hij kiest voor het laatste en ondergaat de behandelingen. Liever dat, dan te moeten stoppen met zijn werk.

      Op 8 juni 1954 treft Alan’s huishoudster hem dood aan in bed. Op de grond ligt een half opgegeten appel die achteraf het giftige cyanide bleek te bevatten. Alan’s moeder neemt aan dat het eten van die appel onderdeel is geweest van een van zijn vele experimenten. Norman Routledge denkt er anders over. Hij vreest dat Alan zelf een einde aan zijn leven maakte omdat hij had beseft dat hij nooit meer zo’n briljante ontdekking zou doen als die in zijn eerste (beroemde) paper over berekenbare getallen.113

      Het Labouchere amendement werd na 1954 regelmatig misbruikt om mannen te kunnen veroordelen als sodomie niet bewezen kon worden. In 1967 werden per wet homoseksuele handelingen tussen instemmende volwassenen ouder dan 21 jaar toegestaan toen de ‘Sexual Offences Bill’ koninklijke goedkeuring kreeg. In 2017 spreekt de Britse koningin een koninklijk pardon uit, wat Alan postuum vrijpleit van het ‘onzedelijk gedrag’. Alan Turing wordt nog steeds als boegbeeld beschouwd.

        Tim

        ‘Het Web resulteerde uit tal van invloeden op mijn brein, uit halfgevormde gedachten, niet met elkaar in verband staande gesprekken en schijnbaar niet met elkaar samenhangende experimenten.’

        — Tim Berners Lee

        I

        Keer op keer vragen journalisten aan Tim hoe het kwam dat het web opeens bestond. Eerst was het er nog niet, toen ineens wel… Hij ergert zich aan die vraag. Tim - met zijn bescheiden voorkomen en zachte stem is geen man voor soundbites en snelle quotes. Vraag Tim niet om alleen over de functionaliteiten van het web te praten. Hij wil juist vertellen over de dieper gelegen lagen, daar schuilt immers het wonderbaarlijk potentieel. Hij wil zo graag duidelijk maken dat de evolutie van zijn informatiemanagementsysteem en de essentie daarvan onlosmakelijk verbonden zijn met elkaar.

        En de essentie is: associatie. Inmiddels is het menselijk gebruik van zoekmachines op het internet in verband gebracht met het automatiseren van informatie, door middel van algoritmen. Maar in Tims jonge jaren is het slechts een ingeving. Hij stelde zichzelf een ‘wat als’-vraag. Daar volgt doorgaans een ‘dan’ op.114 ‘Wat als alle informatie die overal op computers is opgeslagen met elkaar verbonden is? Wat als ik mijn computer zo zou programmeren dat er een ruimte ontstaat waar al die informatie samenkomt? Dan zou elke bit aan informatie voor mij, maar ook voor ieder ander, beschikbaar zijn’. Tim visualiseerde deze ruimte als een web115. Een web is immers de ingenieuze en effectieve constructie van draden die een spin via een snelle route bij een gevangen prooi brengt. Het is als een stratenplan. Punt B is via vele routes te bereiken vanaf vertrekpunt A. En onderweg kan er nog afgedwaald worden naar zijstraat C, zo je wilt

        II

        In 1980 werkt Tim aan de besturingssystemen van twee deeltjesversnellers bij CERN (European Organization for Nuclear Research). De controlekamer waar Tim zijn werk doet is een paradijs voor electronici: hoogopgestapelde apparaten verlichten met hun meters en controlelampjes de gehele ruimte. Maar hoe mooi het ook is in Tim’s ogen, het is de bedoeling dat hij en zijn collega’s gaan zorgen voor de ontmanteling van deze controlekamer. Een wand van computers met krachtige software zou de hardwired apparaten gaan vervangen. De grootste uitdaging? Het systeem eerst volledig begrijpen. Cruciale informatie blijkt enkel in de hoofden van medewerkers te bestaan. Zie die info maar eens boven tafel te krijgen.

        Tim zou Tim niet zijn als hij er niet een computerprogramma voor zou ontwikkelen om al die informatie in kaart te brengen. Hij bouwt zijn programma ‘Enquire’ zo, dat elk stuk informatie enkel kan worden toegevoegd aan het systeem als het gekoppeld kan worden aan een ander stuk informatie. Een persoon aan een apparaat, een apparaat aan een programma, enzovoorts. Tim noemt dit knooppunten. Hij maakt het programma volgens een organische structuur, waarbij juist de koppelingen een belangrijke functie vervullen. Net zoals een menselijk brein gebruik maakt van associatie. Met het beschrijven van de aard van de koppeling en deze vast te leggen in het systeem, wordt de relatie tussen beide knooppunten duidelijk. Als Alex het computerprogramma ‘Beep’ gebruikt, wordt de koppeling vastgelegd als ‘Alex gebruikt Beep’. Het Enquire- systeem van Tim weet dan ook meteen dat ‘Beep’ gebruikt wordt door Alex. Enquire zal dit ook tonen op het moment dat er informatie over ‘Beep’ wordt geraadpleegd. De koppelingen werken dus twee kanten op. Zou Bobby vervolgens het programma ‘Beep’ gebruiken, dan is de link tussen Bobby, ‘Beep’ en Alex ook gelegd. Het klinkt nu wellicht voordehandliggend, beste lezer, maar de structuur die Tim hier hanteert is cruciaal voor de werkwijze van wat later het wereldwijde web (WWW) werd.

        In de eerste opzet van het WWW richt Tim zich al op openheid. Enquire kan alleen waardevol worden als alle gebruikers, ongeacht hun computer, hun browser en hun werkplek bij CERN het web kunnen raad- plegen en (aan)vullen met informatie. Voor het zover is moet Tim zijn meerderen nog overtuigen van het nut van ‘zijn’ web. En wat blijkt de sleutel tot succes? Het interne telefoonboek. Met de beheerder van CERN’s interne informatiebronnen maakte Tim een deal. Als de beheerder een ser- ver zou maken, zou Tim zorgen voor een browser op de computers van alle medewerkers. Ongeacht hun verschillende besturingssystemen. De eer- ste presentatie van het web aan de medewerkers van CERN wordt enorm goed ontvangen. Het web lijkt handig en wordt omarmd. Medewerkers ontdekken dat ze niet alleen informatie kunnen raadplegen maar ook zelf artikelen kunnen toevoegen en deze beschikbaar kunnen maken voor hun collega’s.

        Het programma Enquire kent twee typen koppelingen: interne en externe. Een interne koppelt het ene knooppunt met een ander knooppunt. Deze koppeling werkt twee kanten op: van het ene naar het andere knooppunt en ook weer terug. Een externe koppeling maakt het mogelijk een eenzijdige link te leggen naar een bestand. De eigenaar van dat bestand vindt het prima dat zijn bestand geraadpleegd wordt. Maar hij hoeft niet over alle terugkoppelingen te weten. Hij behoudt zijn eigen origineel.

        Tim ziet de wereld eigenlijk als enkel koppelingen. Informatie is pas informatie in een context, en als bekend is hoe die context tot stand is gekomen. Als alle handboeken, rapporten en notulen van CERN beschikbaar gemaakt kunnen worden in een context zou dat erg handig zijn voor de medewerkers. Bovendien zou Tim ervoor kunnen zorgen dat hulpvragen die hem keer op keer gesteld worden ook kunnen worden beantwoord, zonder dat hij er zelf aan te pas komt. Hij zou de antwoorden in een database opnemen die iedereen kan raadplegen. Dit zal alleen een succes worden als: 1) alle CERN-computers met elkaar in verbinding kunnen staan; 2) als Tim de verschillen in besturingssystemen van de CERN-computers weet te overbruggen en 3) als hij ervoor kan zorgen dat de manier waarop koppelingen worden gecodeerd universeel is. De oplossing vindt hij in het internet, het TCP/IP-protocol en in hypertekst. Hij noemt het ‘the WorldWideWeb’.

        III

        Tim startte de eerste wereldwijd beschikbare hypertekstpagina. Hij plaats- te er zijn aantekeningen en informatie over zijn project. Die pagina is nog steeds te raadplegen116. De kracht van Tims werk is eigenlijk niet zozeer het wereldwijde web in de technische zin maar het open karakter ervan. Het uitgangspunt dat het alleen werkt als iedereen er gebruik van kan maken. Het web is gemaakt voor samenwerken en delen. Bij CERN overbrugde Tim de verschillen tussen typen computersystemen, programmeertalen en browsers door een universeel, open web te initiëren. Alleen daardoor kon het echt werken. Tot de dag van vandaag is het behouden van dat universele, open karakter zijn missie, zijn levenswerk. Tim initieerde het World Wide Web Consortium (W3C) als organisatie die zorg draagt voor standaardisering van het web, zodat het open kan zijn en door iedereen te gebruiken is. Hij richtte in 2009 de World Wide Web Foundation op die als doel heeft om het web open te maken als een publiek goed en een grond- recht. De stichting strijdt voor digitale gelijkheid en inclusie.

        Maar dat plan schoot niet echt op. Tim zag dat het WWW ontspoorde en hij maakte zich druk. Dat het gesloten werd. Dat het exclusief werd gemaakt, in plaats van inclusief. In 2019 lanceerde hij een actieplan om het web te redden: ‘a Contract for the Web’. Hij wilde het web terugbrengen naar hoe het bedoeld was en formuleerde negen principes die collectief omarmd zouden moeten worden. Drie voor regeringen, drie voor bedrij- ven en drie voor burgers117. Tijdens het lezen van deze principe kun je Tim haast horen denken: ‘Als iedereen nu gewoon even meedoet…’


        Principes voor een contract voor het web
        Het web is ontworpen om mensen samen te brengen en kennis vrij beschik- baar te stellen. Iedereen moet eraan bijdragen dat het web de mensheid dient. Door zich aan de volgende principes te houden, kunnen overheden, bedrijven en burgers in de hele wereld het open web helpen beschermen als een publiek goed en een basisrecht voor iedereen.

        Regeringen zullen
        Ervoor zorgen dat iedereen verbinding met internet kan maken.
        Zodat iedereen, ongeacht wie ze zijn of waar ze wonen, actief online kan deelnemen.

        Het hele internet altijd beschikbaar houden.
        Zodat niemand hun recht op volledige internettoegang wordt ontzegd.

        Het fundamentele recht van mensen op privacy respecteren.
        Zodat iedereen het internet vrij, veilig en zonder angst kan gebruiken.

        Bedrijven zullen
        Het internet betaalbaar en voor iedereen toegankelijk maken.
        Zodat ieder het web kan gebruiken en vormgeven.

        De privacy en persoonlijke gegevens van consumenten respecteren.
        Zodat mensen controle over hun online leven hebben.

        Technologieën ontwikkelen die het beste in de mensheid ondersteunen en het ergste aanvechten.
        Zodat het web echt een publiek goed is dat mensen voorop stelt.

        Burgers zullen
        Vormgevers en samenwerkingspartners zijn op het web.
        Zodat het web rijke en relevante inhoud heeft voor iedereen.

        Sterke gemeenschappen bouwen waar respectvolle discussies plaatsvinden die menselijke waardigheid respecteren.
        Zodat iedereen zich online veilig en welkom voelt.

        Vechten voor het web.
        Zodat het web open blijft en overal een wereldwijde openbare bron voor mensen blijft, nu en in de toekomst.

        We zeggen toe ons door deze principes te laten leiden en deel te nemen aan een deliberatief proces om een volwaardig ‘Contract voor het Web’ op te zetten, waarin de rollen en verantwoordelijkheden van overheden, be- drijven en burgers worden beschreven. De uitdagingen waarmee het web vandaag wordt geconfronteerd zijn zeer groot en beïnvloeden ons dagelijk- se leven, niet alleen wanneer we online zijn. Maar als we samenwerken en ieder van ons de verantwoordelijkheid neemt voor onze acties, kunnen we een web beschermen dat echt voor iedereen is.

        IV

        Op 23 juni 2021 biedt Tim een gesigneerde kopie van de broncode van het World Wide Web als een non-fungible token (‘NFT’) te koop aan via veilinghuis Sotheby’s. Zie het als een auteur die een eerste druk van zijn boek signeert. Met een NFT krijgen digitale werken een datumstempel en een cryptografische handtekening, die vervolgens worden opgeslagen in de blockchain. Niet dat hij de broncode echt verkoopt; deze was namelijk vanaf het allereerste begin vrij beschikbaar als public domain118. Er rustten dus geen auteursrechten op. Een keuze die Tim al vroeg in de ontwikkeling van het WWW maakte. Menigeen ziet het als een van de succesfactoren van de brede omarming van zijn webinitiatief.

        De kavel kreeg de naam ‘This Changed Everything’119. Naast de broncode krijgt de koper een dertig minuten durende animatie die laat zien hoe de code werd geschreven, een afbeelding van de code als schaalbaar vector bestand (een W3C-standaard) en een brief waarin Tim vertelt hoe hij het schrijven van de code beleefde. Het kavel bracht 5,4 miljoen dollar op. ‘De verkoop komt ten goede aan initiatieven die Sir Tim en Lady Berners-Lee steunen’, schrijft Sotheby’s.

        Ilse

        ‘Maar in Nederland is het Internet peanuts. Er is geen hond online. Omdat het te duur is: je betaalt je provider en je betaalt de PTT.’

        - Wiebe Weikamp

        ‘Wie te veel vindt, heeft niet goed gezocht’, de Volkskrant, 18 april 1998

        Als een in Eindhoven gestationeerde toekomstonderzoeker ben ik toch best trots op de Eindhovense roots van Ilse. De eerste Nederlandse zoekmachine kreeg deze naam om het toegankelijke karakter te onderstrepen. ‘Echt niet alleen voor geeks dus’, vertelt mede-oprichter Merien ten Houten vele jaren later. Ilse’s geestelijk vaders Weikamp, Klep en ten Houten treffen elkaar halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw bij computervereniging Interlink van de Eindhovense Hogeschool. Wiebe Weikamp programmeert zijn eerste werkende zoekmachine ‘Windex’ (afgeleid van Wiebe’s index). Windex werkte best goed. Té goed, eigenlijk, want de computer van vereniging Interlink kan de vele zoekopdrachten per dag niet verwerken, met vele crashes als gevolg. Samen met Klep en ten Houten begint Weikamp opnieuw. Zo wordt Ilse in 1996 geboren.

        Ilse groeit uit tot een van de populairste sites in Nederland. Zoeken wordt surfen en surfen wordt internetten. Een van de redenen van Ilse’s succes is dat zonder zoekmachine het internet in die tijd voor velen een relatief ondoorgrondelijk geheel is. In Eindhoven worden burgers geholpen: elke maand wordt er een ‘internet-zaterdag’ georganiseerd in het plaatselijk Centrum voor de Kunsten. Met PC’s onder de arm komen Eindhovenaren langs om hun hulpvragen te stellen.

        In die begindagen ontvang ik van een bekende een plastic doosje met een diskette (een 3,5 inch floppydisk) waarmee ik het internet op kan. In het doosje zit verder een geel gefotokopieerd vel papier met instructies om via ‘IAE’ (Internet Access Eindhoven) het internet op te komen. Aan inbelgeluiden van modems wordt in mijn omgeving (in de categorie weet- je-nog) nog steeds regelmatig gerefereerd. Maar destijds, ergens midden jaren negentig, hoorde ik het kenmerkende geluid voor het eerst. Met IAE zorgt directeur Willem-Jan Wilthagen er in 1994 voor dat particulieren in de regio Eindhoven het internet op kunnen. Nog niet heel vanzelfsprekend in die tijd. Pionieren, is het. Studenten van de Technische Universiteit Eindhoven wisselen elkaar af als helpdesk-medewerker. Ze worden weliswaar niet betaald, maar krijgen wel een onbeperkt inbelaccount om te internetten. Onbeperkt! Dat zal een prima motivatie geweest zijn om het vrijwilligerswerk voor IAE te doen.

        II

        Op de laatste dag van het jaar 1994 komt het Eindhovens Dagblad (ED) met een primeur. Het ED is de eerste online krant van Nederland. Met het oprichten van Digitale Stad Eindhoven (één dag eerder) krijgen inwoners van de regio Zuid-Oost Brabant gratis toegang tot allerlei publieke informatiebronnen. Vandaar dat ook de krant digitaal toegankelijk wordt gemaakt. Het internet is niet enkel voorbestemd voor zakelijk gebruik, vinden de oprichters. Ook de burger wil online. Met dit standpunt volgt een groepje Eindhovense ICT-ers het initiatief van De Digitale Stad (DDS) in Amsterdam. Als een Nederlands Freenet (een combinatie van een internetprovider zonder winstoogmerk en een digitale community) pioniert ook DDS er flink op los. In de digitale wereld én in real life. DDS streeft vanaf de start naar laagdrempelige internettoegang voor iedereen. Inwoners van Amsterdam kunnen via DDS gratis emailen, internetten en een eigen homepage maken.

        Een belangrijk aspect van DDS is informatievoorziening. De gemeenteraadsverkiezingen van 1994 vormen een directe aanleiding om De Digitale Stad op te tuigen als democratiebevorderend experiment. Op het centrale plein van het digitale Amsterdam vinden bezoekers het verkiezingscentrum. Actuele kwesties kunnen hier worden besproken zodat burgers hun mening kunnen vormen over de locale politiek. Bezoekers kunnen zelfs een email sturen naar een wethouder!

        Marleen Stikker is er vanaf het eerste uur bij. Als ‘chef pionier’ en DDS- voorvechter ontsluit zij een lokale cyberspace als digitale vrijplaats voor de Amsterdammer. En nog steeds is Stikker hoeder van het internet. In haar boek ‘Het Internet is Stuk’ (2019) dringt Stikker aan op reparatie van het internet. Ze citeert natuurkundige Dennis Gabor in haar voorwoord: ‘The future cannot be predicted, but futures can be invented’. Stikker bepleit hoe ‘we’ het internet kunnen repareren: handen uit de mouwen en aanpakken. Collectief. Daarbij is het, volgens haar, zaak om voor ogen te houden welke toekomst we mogelijk en wenselijk vinden. Stichting Toekomstbeeld der Techniek, de organisatie waarvoor ik werk, sluit zich aan bij het idee dat de toekomst zich niet laat voorspellen. Een toekomstonderzoeker verként de toekomst. Of beter gezegd: mogelijke toekomsten, in meervoud dus. Wat in het woord verkennen schuilt is dat een toekomstonderzoeker ook niet weet hoe het allemaal zal gaan verlopen. En dat hoeft ook niet. Het kan voldoende zijn om een beeld te schetsen van wat er in de toekomst kán. Onderbouwd door wat zich in het heden aftekent. Dat het heden dan weer gevormd is door het verleden, toont aan dat hetzelfde kan plaatsvinden in de toekomst.

        III

        Ilse was een gids. Ze wees de weg op het wereldwijde web. Althans: ze wees de weg op het Nederlandse web. Het WWW was groots en (nog) onoverzichtelijk. Het werd pas later open gemaakt toen crawlers in rap tempo de informatie van webpagina’s indexeerden. Google wist er wel raad mee. En nu? Nu is internet aan het sluiten. Het wordt exclusief. Ontoegankelijk. Onveilig. Ondemocratisch en onhandelbaar. Maar zo is het internet niet bedoeld. World Wide Web-pionier Tim Berners-Lee maakt dat ook duidelijk in zijn ‘Contract for the Web’. (Zie hoofdstuk ‘Tim’ in dit boek).

        Marleen Stikker bepleit digitale soevereiniteit om het internet te repareren. Ze wil de menselijke maat herinvoeren. Een nieuw narratief opbouwen. Zij ziet een oplossing in the commons. Een economisch model gebaseerd op wederkerigheid en coöperatie, niet op gewin. Qua technologie raadt Stikker aan dat digitale zeggenschap ontwikkeld zal moeten worden in een interdisciplinair proces waaraan iedereen kan deelnemen. Praktische, creatieve en kritische kennis en kunde over technologie zal dan beschikbaar zijn voor iedereen. Publieke middelen kunnen worden ingezet om alternatieve technologieën te bouwen. De inzet van publiek geld zorgt er dan meteen voor dat de publieke sector de tech gaat gebruiken en kan beheren. Ook schetst Stikker dat het de bedoeling is dat er wetgeving in stelling wordt gebracht om uitwassen van big tech te pareren: streng reguleren en handhaven is nodig, volgens haar.

        Er zijn initiatieven die laten zien dat ‘samen delen’ prima lukt. ‘Het internet is stuk’ is daarvan een voorbeeld. Het is gepubliceerd onder een Creative Commons-licentie, net als de publicaties van Stichting Toekomstbeeld der Techniek:

        Publicaties van Stichting Toekomstbeeld der Techniek worden auteursrechtelijk beschermd zoals vastgelegd onder de Creative Commons Naamsvermelding Niet Commercieel-Geen Afgeleide Werken 3.0 Unported Licences.

        Een belangrijk aspect van commons is het gebruiksrecht. Dat is iets anders dan eigenaarschap. De gedachte is dat je iets niet hoeft te bezitten om het te mogen gebruiken. Bovenstaande licentie regelt bijvoorbeeld dat de inhoud van dit boek mag worden gebruikt op voorwaarde van naamsvermelding. Ditzelfde is van toepassing op commons: onder bepaalde voorwaarden mag gebruik gemaakt worden van een voorziening, een goed, een programmeertaal, een speeltuin, een buurtmoestuin, een software-pakket. You name it. Commons vallen tussen publiek domein en privébezit in.

        Het samenkomen in gemeenschappelijkheid zou in Nederland best eens goed kunnen gaan werken. Het gebruiken van commons vergt wat verantwoordelijkheidsgevoel en gemeenschapszin. En dat is precies waarom het Nederlanders aan zou kunnen spreken. Ook u, beste lezer. Wat erg goed van pas komt is het breed omarmd verenigingsleven en de stevige vrijwilligersinzet in Nederland. Voorzitters van een fanfare, mensen die de lief-en-leedpot beheren van de Dahlia-vereniging, ‘ploggers’ die in woonwijken afval opruimen… Menig Nederlander is bereid van alles en nog wat te doen voor de gemeenschap.

        Een structuur van commons, met toezicht, inspraak en beheer door het collectief zou in Nederland dus kunnen aanslaan. Een interessante bijkomstigheid van gedeeld gebruik is dat er een stimulans ontstaat om het te gebruiken goed ook breed toegankelijk en voor iedereen bruikbaar te maken. Concepten worden meestal beter als meerdere ogen de vroege ideeën hebben gezien. Door constructief debat wordt voorgenomen beleid vanuit meerdere blikvelden onderworpen aan kritiek. Daar wordt ook beleid beter van. Het betrekken van toekomstige gebruikers in het ontwikkelproces van een nieuw product bevordert het gebruiksgemak als het product eenmaal klaar is.

        Maatschappelijk verantwoord ondernemers, supermarktcoöperaties, collectieven van particuliere opdrachtgevers voor nieuwbouwprojecten, initiatiefnemers van onafhankelijke voedselhulp en buurtbibliotheekbeheerders zouden prima common ground kunnen vinden. Waarom? Omdat zij een gedeeld belang dienen. Dat gedeeld belang is misschien niet altijd duidelijk zichtbaar. Het vergt dus soms wat inspanning om de gemene deler te vinden. Mitsen en maren kunnen het zicht op het gedeeld belang vertroebelen. Zelf iets willen, betekent ook een ander iets gunnen. Daar is niet iedereen even goed in. En sommigen zijn zo scheutig met gunnen, dat ze uiteindelijk zelf nog maar weinig blijken te hebben meebepaald. Het is aan het collectief om te organiseren dat ook zwakkere geluiden worden gehoord.

        Intermezzo

        Ergens rond het jaar 2000 werkte ik als vrijwilliger in een virtuele wereld. ‘3DEE Holland’ was een online virtual reality omgeving, die als Nederlandse tak van ‘Active Worlds’ in 1999 werd opgezet. Het was de tijd van ICQ in plaats van WhatsApp en Hyves in plaats van Instagram. Google was nog in bèta. Mijn rol als vrijwilliger was public speaker. Ik hielp nieuwkomers hun weg te vinden. 3DEE Holland had virtuele straten en pleinen, een café, een sportveld, een museum en ga zo maar door. Maar het allerbelangrijkste onderdeel was chatten. Uren en uren kletsen. Door te typen, welteverstaan. Voicechat bestond nog niet. Ik maakte onderdeel uit van de groep beheerders van de VR-wereld. Ik leerde 3D avatars maken in het computerprogramma 3D Studio Max en verstopte virtuele eieren voor de jaarlijkse paaswedstrijd. Het digitaal vrijwilligerswerk werd op den duur real life vrijwilligerswerk. Ik werkte aan beleidsplannen en marketingcommunicatie. Het team wilde 3DEE groot maken, met een echte pizzabezorgservice en een virtuele bioscoop. Plannen genoeg, geld te weinig. Als we bezoekers zouden vragen voortaan te gaan betalen, wilden ze dat dan wel? Sterker nog: wilden wíj dat wel? Misschien waren we wat vroeg met ons online businessmodel...

        IV

        Samen delen betekent niet dat álles collectief moet worden besproken, beheerd en bepaald. Het Nederlandse verenigingsleven weet daar alles van. Heel wat voorzitters, secretarissen en penningmeesters zitten in hun vrije uren thuis nog even een vergadering voor te bereiden of de boekhouding bij te werken. Als de structuur van bestuur of beheer helder is vastgelegd, is het doorgaans prima werkbaar dat vertegenwoordigers uit naam van de commoners (de gebruikers) zorg dragen voor het gedeelde goed. Er zijn parallellen te trekken met de manier waarop in de cultuursector meer en meer wordt uitgegaan van een governance code. Deze code is geformuleerd om zowel bestuur als toezicht goed te regelen. Waar bij de overheid het adagium ‘pas toe of leg uit’ geldt als het gaat om toegankelijke dienstverlening, hanteert de governance code-cultuur ‘pas toe én leg uit’. De principes uit de code moeten worden toegepast, tenzij afwijken beter is voor een organisatie. De code regelt integriteit, verantwoordelijkheden, toezicht en dat soort zaken. Tenzij er gesjoemeld wordt, er sprake is van belangenverstrengeling of dat er druk wordt uitgeoefend, is het werken met een dergelijke code een bestuursmodel dat kan passen bij het succesvol delen van een gezamenlijk goed.

        Sociaal rechercheur (M/V)

        ‘Niets is wat het lijkt‘
        — Senzer

        Uit: Vacature Sociaal Rechercheur120

        ‘Niets is wat het lijkt’ en ‘Voorkomen is beter dan genezen’. Geloof jij in deze tegeltjeswijsheden, dan móet je deze vacature lezen. We zoeken namelijk een Sociaal Rechercheur. Wat maakt deze baan zo interessant en uitdagend? Houd je maar vast, want wat dacht je van de volgende werkzaamheden: dossieronderzoek, systeem- en internetonderzoek, raadplegen van diverse bronnen, verrichten van heimelijke waarnemingen, buurtonderzoek, huisbezoek, volgacties, het opnemen van (getuigen)verklaringen/verhoren en gesprekken met de klanten. Saai zal het nooit zijn in deze job. En dat allemaal om ervoor te zorgen dat uitkeringen op een goede en rechtmatige manier verstrekt worden. Hét fundament van ons sociaal zekerheidsstelsel. Belangrijk werk dus waarbij je nauw samenwerkt met interne collega’s en een extern netwerk.

        Gezien de huidige samenstelling van het team zijn wij op zoek naar een ervaren Sociaal Rechercheur en/of een deskundige op het gebied van Sociale Media en internetonderzoek.

        Wat ga je doen?

        • Onderzoeken uitvoeren gericht op het voorkomen en aanpakken van uitkeringsfraude is je hoofdtaak. Dit moet natuurlijk op een juridisch correcte manier gebeuren. Ook zorg je dat collega’s alert zijn op fraudesignalen;
        • Jouw kennis van relevante wet- en regelgeving gebruik je gericht en zuiver. Je geeft adviezen en schrijft rapporten die concreet, objectief gemotiveerd en juridisch ijzersterk zijn;
        • In dit werk krijg je natuurlijk te maken met weerstand. Part of the job. Je weet dan ook hoe je weerstand kunt voorkomen en hoe je hier professioneel op moet reageren; zonder het doel uit het oog te verliezen;
        • In deze snelle digitale wereld ben je continu bezig met het toepassen van nieuwe werkwijzen, procedures, methoden en technieken;
        • Je werkt nauw samen met Specialisten Uitkeringen, Participatiecoaches, Specialisten BBZ en de collega’s van Bezwaar & Beroep. Allemaal echte pro’s. Je rapporteert aan de teamleider;
        • Je gaat contacten aan en onderhoudt deze met externe partners welke van essentieel belang zijn voor het uitvoeren van je onderzoeken en het verkrijgen van je informatie.

          Wat breng je daarvoor mee?

          • Veel enthousiasme, nieuwsgierigheid en objectiviteit;
          • Functiegerichte HBO-opleiding aangevuld met enkele relevante (bedrijfs)cursussen/opleidingen;
          • Kennis van wet- en regelgeving met aandachtsgebied Participatiewet en Algemene Wet Bestuursrecht;
          • Kennis van en ervaring met opsporen van fraude via internet, moderne technologieën en populaire applicaties voor de Sociale Media. Denk bijvoorbeeld aan onderzoeken naar cryptocurrency;
          • Accuratesse, daadkracht, assertiviteit, integriteit, klant- en resultaatgerichtheid;
          • Een vlotte en zakelijke manier van communiceren, met tact en overtuigingskracht;
          • Affiniteit met de doelgroep en in kunnen leven in de situatie van de klanten;
          • Denken in mogelijkheden en deze ook zien en benutten;
          • Strak plannen en organiseren, proactief kunnen sturen en tot afronding komen;
          • Flexibiliteit in werktijden, dus geen 9.00 tot 17.00 mentaliteit;
          • Rijbewijs B.

          Wat bieden wij jou?

          • Je krijgt een uitdagende, maatschappelijk verantwoorde baan met een dynamisch werkveld in Helmond.
          • CAO Sociaal Werk, schaal 9.
          • Salaris € 2.884 tot € 4.252 bruto per maand op basis van een 36 uur/ week.
          • De inschaling wordt afgestemd op ervaring en opleiding.
          • Ruim 18% Individueel Keuzebudget (IKB) vrij in te zetten voor verlof of uitbetaling.
          • De opbouw van een loopbaanbudget voor het vergroten van je duurzame inzetbaarheid.
          • Korting op collectieve (zorg)verzekeringen en je sportabonnement.
          • Mogelijkheid tot deelname aan fietsplan of computerplan.

          Interesse?

          NORA

          ‘… the DNA of who I am is based on the millions of personalities of all the programmers who wrote me. But what makes me me is my ability to grow through my experiences. So basically, in every moment I’m evolving, just like you.’

          — Samantha
          (Her, 2013)

          I

          De mensen van de afdeling informatiehuishouding van de overheid zoeken elkaar regelmatig op. Het zijn architecten, beleidsmedewerkers en bestuurders die zich bezighouden met de digitale dienstverlening van de Nederlandse overheid. Ze verenigen zich onder de vleugels van NORA, de Nederlandse Overheid Referentie Architectuur. Samen organiseren ze gebruikersweken, presenteren ze nieuwe raamwerken en ontmoeten ze elkaar in meetups voor netwerkgesprekken. Het lijkt hechte een club van gelijkgestemden binnen de overheid.

          Ik stel me zo voor dat velen van hen ’s avonds zuchtend thuis op de bank zitten te kijken naar een late night talkshow en dan appen met een collega. ‘Oh, nee toch. Wat wordt er nu weer beweerd?’ De collega’s hebben het over uitspraken van bestuurders van organisaties die publieke taken uitvoeren. Ambtenaren, hoog en laag. Maar vaker hoog. Hoe meer bestuurlijk, hoe minder praktisch hun inzicht en kennis. Zoals communicatiemedewerkers op hun lip bijten als ‘hun’ staatssecretaris voor de camera onzin uitkraamt over een regeling, zo zitten de architecten met samengeknepen billen te luisteren naar de zoveelste sessie in de zoveelste parlementaire ondervragingscommissiesessie waar een ambtenaar in functie dingen zegt die niet helemaal kloppen. Of helemaal niet kloppen. Want zo zit menig systeemarchitect wel in elkaar. Zaken moeten wel kloppen.

          Daarom is NORA er. NORA is de steun en toeverlaat van de overheidsarchitectuur. Ze werkt volhardend aan de bekwaamheid van de overheid. Dienstverlening beschouwt NORA als de rol die de overheid heeft in de maatschappij. Waar sprake is van interactie en/of transactie tussen burgers, bedrijven of instellingen en een overheidsorganisatie, is sprake van dienstverlening. Voor een goede dienstverlening zou de overheid volgens NORA een aantal competenties moeten opkrikken. Want er gaat nogal eens wat mis. Een parlementair onderzoek naar de oorzaken van problemen bij uitvoeringsorganisties leidde tot het rapport ‘Klem tussen Balie en Beleid’. Een onderzoek naar toeslagen in de kinderopvang veranderde van een affaire in een schandaal. NORA is van mening dat in de diverse evaluatierapporten te weinig aandacht is voor de opzet en inrichting van de dienstverlening bij de overheid. De architectuur dus. ‘Bij veel diensten is een te beperkt ontwerp gekozen, waardoor geen goed kwaliteitsvang- net of mogelijkheid tot bijsturing van de dienstverlening bestaat,’ schrijft NORA op haar Wiki-website. Daarom wil NORA vanuit haar community een dienstverleningsconcept onder de aandacht brengen van alle betrokkenen. NORA: ‘Wij zijn van mening dat op basis van dat concept de dienstverlening tot stand kan komen waarbij de gewenste balans ontstaat tussen enerzijds de individuele behoefte van burgers en anderzijds de collectieve behoefte én mogelijkheden van onze samenleving. Aan het ontwerp van diensten zal het dan niet meer liggen als burgers of de samenleving niet in hun behoefte worden voorzien.’

          II

          NORA werd geboren uit EIRA en ICTU. Vader ICTU is een onafhankelijke advies- en projectenorganisatie binnen de overheid. Hij leeft zijn leven vanuit de overtuiging dat ICT de overheid vooruit helpt bij maatschappelijke vraagstukken. Moeder EIRA stamt uit de Europese tak van referentie- architecturen. Ze is hoeder van de compatibiliteit van digitale publieke dienstverlening in de EU. NORA is grootgebracht met het idee dat als er veranderingen worden overwogen in processen waar sprake is van het delen van informatie met burgers, overheidsorganisaties of bedrijven, zij zou moeten worden geraadpleegd. Wie de voorgaande zin even op zich laat inwerken, beseft wellicht dat het een breed scala aan processen is waar NORA zich met haar principes mee bezighoudt. Niet alleen bij het ontwikkelen of aanpassen van ICT-systemen dus, maar ook bij het maken van wet- en regelgeving of bij het samenvoegen (of opdelen) van organisaties. Op het moment dat organisaties nieuwe taken toebedeeld krijgen, zou getoetst moeten worden hoe de veranderde processen en systemen gaan voldoen aan NORA’s kwaliteitskenmerken.

          Het is NORA’s taak om digitale dienstverlening in de publieke sector mogelijk te maken en te verbeteren. Ze hanteert een opvoedingsstijl van ‘pas toe of leg uit’. Alleen met goede argumenten is NORA te vermurwen. Op haar koelkast prijkt een lijst met 10 afspraken:

          1. Wees proactief
          2. Wees vindbaar
          3. Wees toegankelijk
          4. Wees uniform
          5. Bundel waar mogelijk
          6. Wees transparant
          7. Stel alleen noodzakelijke vragen
          8. Garandeer vertrouwelijkheid
          9. Wees betrouwbaar
          10. Sta open voor feedback

          III

          Een van de basisprincipes uit NORA’s lijstje is toegankelijkheid. Een dienst moet eenvoudig te gebruiken zijn. NORA beschrijft een dienst als ‘een afgebakende prestatie van een persoon of organisatie (de dienstverlener), die voorziet in een behoefte van haar omgeving (de afnemers)’. Een website is een voorbeeld van zo’n dienst. Websites van overheidsinstellingen moeten toegankelijk zijn. Het is bij wet geregeld. Overheidsinstanties zijn verplicht de toegankelijkheid van hun websites en apps te optimaliseren volgens de normen voor digitale toegankelijkheid, die - zoals verwacht mag worden - duidelijk zijn beschreven. Een shout-out naar Tim Berners-Lee is op z’n plaats. (Zie hoofdstuk ‘Tim’ elders in dit boek).

          NORA: ‘Vroeger was er nog geen wettelijke verplichting om websites van overheidsinstanties toegankelijk te maken. Een website werd pas als toegankelijk beschouwd als aan álle toegankelijkheidsnormen was voldaan. Kon dat niet worden aangetoond? Dan kreeg een website de status ‘voldoet niet’.’ Lekker binair. Later werd de naleving uitgebreid naar vijf statussen: ‘voldoet volledig’; ‘voldoet gedeeltelijk’; ‘eerste maatregelen zijn genomen’; ‘voldoet niet’, en tot slot: ‘geen toegankelijkheidsverklaring gepubliceerd’. Het streven is logischerwijs dat elke overheidswebsite de status ‘voldoet volledig’ krijgt, tenzij er een goede reden is om daarvan af te wijken. ‘Pas toe of leg uit’ dus, zegt NORA. Daarom moeten overheidsinstanties in een centraal register rapporten publiceren over hoe het gesteld is met de toegankelijkheid van hun websites en apps. Het zelf invullen en publiceren van een formulier volstaat.

          Onlangs raadpleegde NORA dat register van toegankelijkheidsverklaringen. Ze wist dat de implementatietermijn van de toegankelijkheidsrichtlijn voor apps verstreek op 23 juni 2021. Daarom bezoekt ze die dag het register om eens te kijken naar de stand van zaken. Bij wijze van steekproef toetst ze in het zoekveld: kinderopvangtoeslag app. Het zoekresultaat toont haar de status van de toegankelijkheid van de app: ‘De status van deze mobiele applicatie is: B-voldoet gedeeltelijk. De status is toegekend op basis van een eigen verklaring, die voor het laatst is bijgewerkt op 21-06-2021’. NORA ziet dat de verklaring is getekend voor gezien en akkoord door de Algemeen directeur Toeslagen. Ze scrollt verder naar de onderzoeksresultaten. Op welke punten schort het aan de toegankelijkheid van de app? De afwijkingen worden opgesomd volgens een indeling van succescriteria. Aan zeven criteria is onvoldoende voldaan. NORA scant de pagina vlot door. Het schalen van fonts werkt niet waardoor inhoud onleesbaar wordt. Knoppen zijn niet te bedienen met een spraakassistent. Tabbladen geven niet duidelijk aan waar een gebruiker zich bevindt in de app. Koppen worden niet voorgelezen als kop. Een knop mist de aanduiding ‘aan/uit’. De app is dus niet goed bruikbaar voor mensen met een visuele beperking, voor mensen die grote letters nodig hebben, of mensen die navigeren door middel van spraak. Geen best resultaat. Omdat het doel is om volledig te voldoen, moet de Belastingdienst aangeven wanneer er maatregelen geno- men gaan worden om de issues op te lossen. Die datum is geprikt: 3 maart 2022. Dat is volgend jaar…

          NORA staat als een strenge, principiële, doch niets-dan-goed-bedoelende moeder onder aan de trap en roept naar haar kinderen, wier dovemansoren zijn afgedekt door koptelefoons: ‘Ruim jullie troep nou eens op! Ik struikel over allerlei rotzooi hier!’

          Is het erg dat de kinderopvangtoeslag-app niet toegankelijk is, vraagt u zich misschien af. Bij Bartiméus - een expertise-organisatie voor mensen met een visuele beperking - vindt men van wel. Ik sprak erover met Nienke Nijhof. Nienke is programmamanager eHealth bij Bartiméus. Nienke legt uit hoe belangrijk het is om onafhankelijk te kunnen zijn: ‘Het gaat er volgens mij om wat iemand zelf wil kunnen doen, en wat iemand wil doen in de maatschappij. Dat moeten we honderd procent voor hen mogelijk maken.’ Dat er beperkingen zijn in het onafhankelijk zijn is duidelijk, wat Nienke betreft. Maar het gaat haar om het uitgangspunt: ‘Van de cliënten die bij ons op het terrein wonen mag je niet verwachten dat ze alles zelf kunnen. Anders zou die cliënt namelijk niet bij ons wonen. Maar we moeten mogelijkheden creëeren voor wat diegene zelfstandig zou willen doen, zodat de afhankelijkheid van een ander verdwijnt. Onze cliënten hebben voor alle informatie die zij krijgen een begeleider nodig. Die begeleider leest dan bijvoorbeeld van het beeldscherm voor dat er een nieuwe sociale activiteitenagenda is en moet hen vervolgens opgeven als ze mee zouden willen doen met het volksdansen, om een voorbeeld te noemen. Die cliënt zou dat misschien heel graag zelf willen kunnen doen door een bericht af te luisteren en op een grote rode aanmeldknop te drukken.’ Zelfstandigheid, eigenwaarde en zelfredzaam zijn gaan hier hand in hand.

          IV

          Het is mooi dat er standaarden zijn opgesteld. En regels. En werkwijzen. Er is echter één afspraak in het bijzonder die kritische aandacht mag krijgen, wil er toegewerkt worden naar volledige toegankelijkheid in de toekomst. In het ‘besluit digitale toegankelijkheid’, waarin wettelijke regelgeving is vastgelegd, is secuur beschreven hoe organisaties onder de regels en standaarden uit kunnen komen. In de toegankelijkheidsverklaring worden dat netjes ‘afwijkingen’ genoemd.

          Een voorbeeld maakt duidelijk hoe organisaties zich onder de regels uit kunnen wurmen. De website ‘NORA online’ heeft ook een verklaring. De nalevingsstatus is vastgesteld op ‘eerste maatregelen zijn genomen’. De site is daarmee een (klein) beetje toegankelijk. De opsteller en ondertekenaar van de verklaring is vader ICTU. Hij mag uitleggen waarom er nog geen hogere graad van toegankelijkheid is bereikt. In de onderbouwing wordt verklaard dat er afwijkingen zijn van de toegankelijkheidsstandaard, maar dat het onbekend is welke afwijkingen er zijn. De toegankelijkheidsproblemen schaart ICTU in de categorie ‘anders’. Hier volgt een citaat:

          • Beschrijving van het issue: Leverancier heeft nog geen tijd en capaciteit om de site te toetsen
          • Oorzaak: Door de ontstane drukte ontbreekt het de tester waar wij een relatie mee hebben aan tijd om te testen
          • Gevolg: De redactie en leverancier kunnen niet valideren in welke mate al voldaan wordt en welke pijnpunten er opgepakt moeten worden
          • Alternatief: De leverancier heeft het eigen personeel laten opleiden en gaat een eerste quick-scan doen. Een volledige test wordt alsnog ingepland.
          • Maatregel: Zie Alternatief. Aangezien toegankelijkheid bij de bouw en onderhoud wel altijd aandacht hebben gehad, is het niet de verwachting dat er ernstige blokkeringen zijn voor gebruik van de website.
          • Planning voor de uitvoering van de maatregel: 02-11-2020.

          Einde citaat.

          De maatregel zou dus al lang uitgevoerd moeten zijn. NORA, ik hou van je, dat weet je. Maar dit is een beetje jammer. Regel toch dat er wat tijd in wordt gestoken. Misschien moet je het er even over hebben in de volgende gebruikersraad. Meld dan ook gelijk dat de website van Forum Standaardisatie, de website waarop alle toegankelijkheidsverklaringen toegankelijk worden gemaakt voor het publiek, ook niet toegankelijk is.

          V

          Ik heb met heel wat programmeurs, ontwikkelaars en systeemarchitecten gewerkt. Ze zijn precies. En dat moet ook. Precies zijn doet ertoe. Programmeren vergt inventiviteit. Het zijn dus creatieve lui, ook al lijkt dat soms niet zo. Rigide en on the spectrum zal menigmaal het oordeel over hen zijn. Maar wie eenmaal de gedachtengang volgt zal architecten en developers op een andere manier gaan bekijken. Zij moeten zo zijn - zo 1-en-0-achtig - want dat is logica. Computer science bestaat voor een groot deel uit ja of nee. Niet uit misschien of soms. Waar deze mensen heel goed in zijn is: als dit, dan dat. Oorzaak en gevolg. In het kennismodel NORA is toegankelijkheid basisprincipe nummer 3. Het principe heeft diverse eigenschappen, waaronder deze, een zogenaamde Rationale: ‘Een toegankelijke dienst wordt beter benut en sluit geen afnemers uit’. Als de overheid haar diensten toegankelijk wil laten zijn dan mogen er geen afnemers worden uitgesloten. Als toegankelijk, dan voor iedereen. Koester dat want anders is het niemand.

          Rudy

          ‘Soms besluipt het gevoel me dat ik geen recht van spreken heb. Wat weet ik nu eenmaal van inclusie? Ik ben nooit buitengesloten. Ik weet niet hoe het voelt om niet mee te kunnen, of mogen doen. De wereld is op mijn profiel ingericht: wit, man, hoger opgeleid. Nee wacht, ik bedoel theoretisch opgeleid. Kijk, daar ga ik al. Maar juist hierom is het belangrijk dat mensen zoals ik zich inzetten. Als wij ons afzijdig houden, zal de norm nooit veranderen. Sterker nog, wij moeten éxtra ons best doen, juist omdat we er geen ervaring mee hebben.’

          — Rudy van Belkom

          Digitale inclusie gaat verder dan toegankelijke websites

          door Rudy van Belkom

          Het onderwerp staat bij steeds meer overheidsorganisaties hoog op de agenda. Dat is natuurlijk goed nieuws, maar uit onderzoek blijkt dat slechts een handjevol ambtenaren daadwerkelijk weet wat digitale inclusie precies inhoudt. Het blijft daardoor een holle term. Ook voor veel burgers is digitale inclusie een blinde vlek, blijkt uit resultaten van de Technologie Kieswijzer. Zonder een breed maatschappelijk draagvlak lijkt digitale inclusie onmogelijk. Hoog tijd voor een nieuwe aanpak, bepleit tech-onderzoeker Rudy van Belkom.

          In de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen van 2021 ontwikkelde ik namens STT de Technologie Kieswijzer, om in kaart te brengen hoe politieke partijen en burgers denken over tech-gerelateerde onderwerpen. Naast privacy, nepnieuws en de macht van Big Tech, kwam ook digitale inclusie aan bod. Na het doorlopen van 17 vraagstellingen mochten mensen de drie méést belangrijke onderwerpen selecteren. Deze zouden zwaarder meewegen in hun stemadvies. Bijna 30.000 Nederlanders maakten gebruik van deze kieswijzer. Wat bleek? Digitale inclusie stond helemaal onderaan, op plek 17. Waarschijnlijk niet omdat mensen het daadwerkelijk onbelangrijk vinden. Het heeft geen prioriteit omdat ze er zelf geen ervaring mee hebben, of weinig mensen in hun directe omgeving kennen die digitaal niet zelfredzaam zijn. Mensen zijn zich vaak niet bewust van hun digitale privileges. Wanneer het erop aankomt zijn het toch de onderwerpen die mensen zelf aan den lijve ondervinden die het hoogst scoren, zoals online privacy en cybersecurity.

          Beperkte kennis
          Uit het Ambtenarenpanel van 2020 blijkt dat 89 procent van de ambtenaren digitale inclusie (zeer) belangrijk vindt. Tegelijkertijd geeft slechts 24 procent aan volledig bekend te zijn met het onderwerp. 58 procent van de ambtenaren weet ‘een beetje’ wat digitale inclusie inhoudt en 18 procent heeft geen idee. Daarbij wordt het percentage inwoners dat digitaal niet zelfredzaam is door ambtenaren sterk onderschat. Slechts 23 procent van hen koos het juiste antwoord, namelijk tussen de 10 tot 20 procent (het exacte percentage is 15). Ook met de kennis over wet- en regelgeving omtrent digitale toegankelijkheid is het slecht gesteld. Sinds juli 2018 geldt een Europese richtlijn die digitale toegankelijkheid voor alle overheidsinstanties verplicht stelt. Maar liefst 46 procent van de ambtenaren is niet op de hoogte van deze wettelijke verplichtingen of wat deze precies inhouden.

          Van integratie naar inclusie
          Mede dankzij deze wetgeving pakken veruit de meeste overheidsinstanties digitale inclusie aan door het toegankelijker maken van websites en het begrijpelijker maken van formulieren. De huidige aanpak lijkt dus meer te zijn gericht op integratie, dan op inclusie. Dit klinkt als een semantische discussie, maar dat is het niet. Er is namelijk een fundamenteel verschil. Bij inclusie ligt de verantwoordelijkheid tot aanpassing niet bij de ‘achtergestelde groep’, zoals bij integratie het geval is. Maar het is de maatschappij die zich aanpast en diversiteit als een meerwaarde ziet. Met name het omarmen van diversiteit lijkt bij de aanpak van digitale toegankelijkheid te ontbreken. De norm blijft nog steeds dat iedereen in staat moet zijn om gebruik te kunnen maken van digitale technologieën en dus digitaal vaardiger moet worden. Wat men echter over het hoofd ziet is dat niet iedereen digitaal vaardiger wíl zijn. Als we iets kunnen leren van deze groep mensen is het dat digitalisering niet altijd de beste oplossing is. Dat we de kracht van menselijk contact niet uit het oog mogen verliezen. Zeker niet in tijden van een pandemie. Uit onderzoek van Lancaster University blijkt dat 60-plussers die tijdens de lockdown van 2020 virtueel contact onderhielden met familie en vrienden, zich nóg eenzamer voelden dan ouderen die in diezelfde periode helemaal geen contact hadden.

          Inclusieve aanpak nodig
          Voor een inclusieve digitale samenleving is een inclusieve aanpak nodig. Een aanpak waarbij iedereen een stem krijgt én gehoord wordt. Niet alleen om te achterhalen hoe we de minder digitaal vaardige mensen vaardiger kunnen maken, maar ook om te onderzoeken hoe we de meer digitaal vaardigen kunnen ‘afleren’ om het gebruik van digitale technologieën als norm te zien. Als we daadwerkelijk digitale inclusie willen nastreven, dan moeten we het ook aandurven om de oplossingen soms offline te zoeken. Dan moeten we ook kijken hoe we real life contact kunnen stimuleren, in plaats van het te digitaliseren en automatiseren. Inclusie vraagt om wederkerigheid. Want als de norm bepaald wordt door mensen die de norm zijn, zal de norm altijd de norm blijven. En zullen mensen ook in de toekomst uitgesloten worden.

          Russell

          ‘Every problem interacts with other problems and is therefore part of a set of interrelated problems, a system of problems. I choose to call such a system a mess.’

          — Russell L. Ackoff

          Russell staat op het podium en kijkt de zaal in. Zijn linkerhand hangt losjes in zijn broekzak, in zijn rechterhand heeft hij een stift. Naast hem staat een vierkant tafeltje. Zo een tafeltje met een geplooid, vaal, zwart gordijntje dat alleen op conferenties en recepties als netjes gezien wordt. Stropdas. Grijs colbertje. Conferentiebadge op de revers. Op het tafeltje staat een overheadprojector. Russell vertelt graag uit de losse pols. Nagenoeg elke zin spreekt hij met ingetogen stelligheid uit. ‘Logisch toch?’ lijkt hij te bedoelen. Als het echt nodig is, zet hij zijn woorden kracht bij met krabbels op het overheadprojectorvel. Het witte scherm achter hem toont zijn onleesbare woorden, zijn eigen schaduw en zijn cirkels en pijlen.
          Russell vertelt over systemen. Over de denkfout die mensen maken als ze willen snappen hoe systemen werken. Want wat doen mensen doorgaans? Ze rafelen een systeem uiteen om uit te kunnen leggen wat het systeem doet. Wat Russell duidelijk wil maken in zijn presentaties is het verschil tussen analyse en synthese. ‘Neem een universiteit als voorbeeld,’ zegt Russell. ‘Een analyticus zou een universiteit ontleden in faculteiten met afdelingen; afdelingen met vakgebieden; en vakgebieden met lesprogramma’s.’ Russell tekent een cirkel op zijn sheet en verdeelt die in partjes: de onderdelen van de universiteit. ‘Zou je een universiteit bekijken vanuit synthese, dan doe je het tegenovergestelde’, vertelt Russel terwijl hij een vierkant om de cirkel met partjes tekent. ‘Je ziet de universiteit als onderdeel van een groter geheel. In dit geval het onderwijssysteem.’ En dan volgt de crux. Russells toon wordt meer gedecideerd. ‘Het analyseren van een systeem zou betekenen dat je het probeert te begrijpen door van elk onderdeel de functie te begrijpen en de onderdelen in onderling verband te zien. In een synthese gaat het er juist om dat je een onderdeel begrijpt door te identificeren welke functie of rol het onderdeel heeft in het systeem waar het onderdeel van uitmaakt.’ De overheadprojector toont hoe Russel het vierkant nogmaals driftig tekent. Er volgt nog een pijl en wat gekrabbel: ‘rol & functie’. Hij onderstreept de woorden. ‘Kennis wordt vergaard door analyse, begrip wordt gevormd door synthese.’ De stift wordt neergelegd. Terwijl hij uitlegt waarom Britten aan de verkeerde kant van de weg rijden, kijkt Russell op zijn horloge. Blijkbaar is er nog tijd om verder te praten want hij stopt beide handen in zijn broekzakken en steekt van wal.

          Deel 3

          Als Nederland zelfredzaamheid van burgers verwacht dan is 100% inclusie en toegankelijkheid nodig. Óf Nederland in 2040 zelfredzaamheid verwacht is nog onbekend.

          Herstelplan

          -

          Toekomstverkennen

          ‘The great paradox of the brain is that everything you know about the world is provided to you by an organ that has itself never seen that world.’

          — Bill Bryson
          In: The Body - A Guide for Occupants, 2019

          Stichting Toekomstbeeld der Techniek (STT) voert toekomstverkenningen uit maar schrijft ook óver het verkennen van de toekomst. Als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) is er STT veel aan gelegen om kennis te delen over methoden en werkwijzen die ten grondslag liggen aan toekomstonderzoeken. Ook het belang van toekomstonderzoek voor de maatschappij, het bedrijfsleven of de overheid wordt regelmatig in publicaties en presentaties besproken. Ondanks dat het vakgebied van Futures Research volwassen is geworden gedurende de afgelopen decennia, vergt het soms toch wat uitleg over wat het werk van een toekomstonderzoeker behelst. Aan het boek Herstelplan Zelfredzaamheid ligt ook een methodische werkwijze ten grondslag. Daarom in dit hoofdstuk een inkijkje in het vakgebied en de werkwijze die gehanteerd is bij de totstandkoming.

          I

          Het is 2017 wanneer STT het boek ‘Met de kennis van morgen, toekomstverkennen voor de Nederlandse overheid’ publiceert. De publicatie beschrijft het belang van toekomstverkennen voor het strategisch denken, handelen en beslissen binnen het Nederlandse overheidslandschap, en de rol die publieke kennisinstellingen en adviesraden hierin spelen. Nederland heeft een rijke en lange geschiedenis in het produceren van toekomstverkenningen, stellen auteurs van der Duin en Snijders. Vlak na de Tweede Wereldoorlog kreeg toekomstverkennen een impuls doordat ideeën over maakbaarheid tot bloei kwamen121. In 1941 werd de ‘Rijksdienst voor het Nationale Plan’ opgericht om de ruimtelijke ordening te analyseren en hierover te adviseren122. In 1945 volgde het Centraal Planbureau (CPB) dat werd opgericht onder leiding van Nobelprijswinnaar en econometrist Jan Tinbergen. Van 1955 tot 1957 was de internationaal bekende futuroloog Fred Polak directeur van het CPB.
          In navolging van de invloedrijke studie ‘Limits to Growth’ van de Club van Rome123 en de rapporten van de Amerikaanse Rand Corporation124 werden vanaf de jaren vijftig verschillende overheidsorganen ingesteld die tot doel hadden om langetermijnontwikkelingen in kaart te brengen en hierover te adviseren. Zo vormde de in 1972 ingestelde ‘Commissie Voorbereiding Onderzoek Toekomstige Maatschappijstructuur’ aanleiding voor de oprichting van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). In dezelfde periode startte het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) met het periodiek publiceren van bevolkingsprognoses. Als toekomstverkenning extrapoleerde het CBS hiermee trends uit het verleden naar de toekomst. Zo werd in 1984 bijvoorbeeld de verwachting uitgesproken dat het aantal ouderen in 2020 verdubbeld zou zijn, wat via media-uitingen en politieke discussies het thema vergrijzing op de kaart zette. Een trendanalyse naar dit thema van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) getiteld ‘Collectieve uitgaven en demografische ontwikkeling, 1970-2030’ leidde via moties in de Tweede Kamer tot het aanstellen van de commissie-Drees, die aanbevelingen deed over de financiering van oudedagsvoorzieningen125.

          Gedurende de jaren die volgden tot 2017 veranderen methoden van toekomstonderzoek van gesloten naar open: stakeholders worden in groten getale betrokken en de blik wordt verbreed naar aanpalende sectoren en domeinen. Open Innovatie en cross-innovation raken in zwang. Van der Duin stelt in 2006126 dat ‘de moderne geschiedenis van toekomstonderzoek omschreven kan worden als een transitie van een geïsoleerde set van planmatige en bewuste stappen, naar een zachter, meer geïntegreerd en communicatief proces’127. Organisaties die zich bezighouden met de ‘kennisintensieve dienstverlening’128 van het toekomstverkennen opereren op het snijvlak van beleid en maatschappij en ‘hebben oog voor de maatschappelijke gevolgen van beleid’.129

          In het boek ‘Met de Kennis van Morgen’ is van tien geselecteerde organisaties bij wijze van steekproef een casus opgenomen. Al deze organisaties produceren toekomstverkenningen, kijken op integrale wijze naar Nederland en de toekomst, en staan op gepaste afstand van het maken van strategisch beleid130. De toekomstverkenningen die in het boek beschreven worden zijn te karakteriseren als: informerend (kwantitatieve trendextrapolaties), adviserend (beleidsaanbevelingen naar aanleiding van een al dan niet politiek vraagstuk) en inspirerend (identificatie en agendering van toekomstige vraagstukken).

          II

          De manier waarop de toekomst benaderd wordt verschilt per toekomstonderzoek. Een traditionele manier om de toekomst te onderzoeken is vanuit een voorspellende aanpak. Met (gegevens uit) het heden als uitgangspunt wordt ingeschat hoe de situatie in de toekomst (waarschijnlijk) zal zijn. Bij een verkennende aanpak wordt er in kaart gebracht welke mogelijke toekomsten er zouden kunnen zijn. Van de situatie in het heden wordt bekeken hoe deze zich langs verschillende paden zou kunnen ontwikkelen richting de toekomst. De normatieve benadering ten slotte, heeft tot doel een beeld te schetsen van een gewenste toekomst, om vervolgens te beredeneren hoe deze toekomst werkelijkheid zou kunnen worden. Een stip op de horizon waar naartoe gewerkt kan worden dus.

          Toekomstonderzoekers gaan methodisch te werk. Over het algemeen wordt een iteratief proces gevolgd om vanuit een beginpunt (een vraagstelling, een probleemstelling) tot een onderbouwd toekomstbeeld te komen. Cyclisch te werk gaan maakt mogelijk dat informatie stapsgewijs verwerkt kan worden en tussentijdse inzichten op waarde kunnen worden beoordeeld. Na een zeer breed georiënteerde beginfase waarin trends en aanpalende onderwerpen in kaart worden gebracht, wordt het onderzoeksonderwerp stukje bij beetje afgebakend. Het consulteren van zowel ‘experts’ als ‘leken’ is cruciaal gedurende het gehele proces van toekomstonderzoek. Een toekomstverkenning is gebaat bij commentaar vanuit vele blikvelden. Vandaar dat expert en leek tussen aanhalingstekens staan in voorgaande zin: beiden bieden een even waardevolle kijk op de onderzoeksonderwerpen. Workshops, interviews, paneldiscussies, surveys en informele gesprekken geven een toekomstonderzoeker munitie om een scherpe analyse te kunnen maken van opgedane informatie uit een voorgaande fase. De wijze waarop verwerking van informatie plaatsvindt is steeds cyclisch van aard. Perioden van ‘naar buiten kijken’ en informatie inwinnen wisselen zich af met de meer solistische taken van samenbrengen, indikken, bondig formuleren en de kern te pakken zien te krijgen. Uitkomsten uit een fase worden vervolgens weer getoetst bij betrokken ‘meedenkers’. Bij Stichting Toekomstbeeld der Techniek is het gebruikelijk dat de toekomstonderzoeker een adviescommissie als denktank formeert die de onderzoeker continu bijstaat. Omdat een onderzoeker doorgaans op kruispunten terecht komt waar een afslag moet worden gekozen, is de verkenner gebaat bij betrokken personen die het onderzoek vanuit een bird’s eye view volgen.

          III

          De toekomstverkenning ‘Herstelplan Zelfredzaamheid’ is adviserend en normatief van aard. Dit boek beoogt u als lezer kennis te laten nemen van een breed scala aan factoren die de zelfredzaamheid van mensen beïnvloeden, zowel technologisch als maatschappelijk. Het formuleren van een uitkomstmaat in de toekomst en het van daaruit terug redeneren naar nu, maakt mogelijk dat uitgedacht kan worden hoe het doel (iedereen  - naar vermogen - zelfredzaam) stapsgewijs kan worden bereikt. Daarmee wordt backcasting als gehanteerde methode van toekomstverkennen in deze studie aannemelijk. Waar forecasting een proces is van stap voor stap vooruit redeneren, kan backcasting worden gezien als het ontrafelen van de stappen die (mogelijk) hebben geleid tot de voorgestelde uitkomst. Deze studie redeneert dus terug vanuit een ingebeelde toekomst. Deze voorstelbare toekomst heeft tot doel het denken over de complexe tussenfasen mogelijk te maken. Niet om exact een toekomst vorm te kunnen gaan geven. Uit deze verkenning volgt geen stappenplan of instructie van opeenvolgende acties. Immers: gaandeweg zal een veelheid aan factoren maken dat tussen nu en 2040 onverwachte wendingen plaatsvinden. Dat vormt geen obstakel om niet de blik op de uitkomstmaat te houden. Juist door wendbaarheid - maar met de blik op de uitkomstmaat kan inventiviteit, overtuiging en vasthoudendheid de gewenste uitkomst dichterbij brengen.

          Naast het adviserend karakter van de toekomstverkenning ‘Herstelplan Zelfredzaamheid’ is er nog een factor die bepalend is voor de aanpak zoals in dit boek beschreven. Als toekomstverkenner druk ik een stempel op de verkenning doordat er een persoonlijke world view doorsijpelt. Ik laat persoonlijke betrokkenheid doorsijpelen vanuit een ervaren urgentie om het onderzoeksonderwerp onder de aandacht te brengen. De toekomstverkenning krijgt ook daarmee een normatief karakter. Aangezien de toekomst niet objectief waarneembaar is, is het nagenoeg onvermijdelijk dat toekomstbeelden en toekomstvisies subjectief worden gevormd. Stellen dat het toekomstonderzoek enkel een persoonlijke mening weerspiegelt zou het werk van de toekomstonderzoeker tekort doen. Toekomstverkenningen komen - zoals hiervoor beschreven - methodisch en met veelzijdige inspraak en consultatie tot stand.

          IV

          Als toekomstonderzoeker heb ik het onderzoeksonderwerp aangepakt vanuit de redenering dat áls Nederland van mensen zelfredzaamheid verwacht, het land dan ook mogelijk moet maken dát mensen zelfredzaam kunnen zijn. Het boek dat u nu voor zich heeft zou een heel andere inhoud hebben gehad als de maatschappij niet de verwachting had dat mensen een zelfredzaam bestaan leiden. Dit boek haalt voorbeelden aan waarin zelfredzaam zijn bemoeilijkt wordt door digitalisering. Als de maatschappij geen zelfredzaamheid zou verlangen, dan zou dit als een kwestie van pech kunnen worden beschouwd. Maar de maatschappij verwacht wél zelfredzaamheid. (Zie onder andere deel 1 van dit boek).

          Vanuit die blik bekeken zouden er twee opties zijn voor een toekomst waarin iedereen in Nederland zelfredzaam is:

          1. Als de maatschappij zelfredzaamheid van iedereen verwacht, dan zullen de niet-zelfredzamen zelfredzaam moeten worden.
          2. Als de maatschappij zelfredzaamheid van iedereen verwacht, dan is er voor de niet-zelfredzamen geen plaats.

          Ik weet niet hoe u het ziet, beste lezer, maar geen van beide opties vormen wat mij betreft een prettig toekomstbeeld. Vandaar dat dit boek een toekomstbeeld schetst waarin het mogelijk maken van zelfredzaam zijn de hoofdgedachte is. Onder mogelijk maken wordt verstaan dat drempels weg worden genomen, dat toegang voor iedereen wordt gerealiseerd, dat niemand wordt uitgesloten op oneigenlijke gronden. Wat mij betreft zijn dit de voorwaarden waaraan moet worden voldaan als van Nederlanders wordt verwacht dat zij zelfredzaam zijn. Met het verhaal van Alan Turing uit deel 2 van dit boek in gedachten, een syllogisme om de kwestie bondig te schetsen:

          Alle Nederlanders zijn zelfredzaam Noa is niet zelfredzaam
          Noa is geen Nederlander

          Lobby

          Toen Cora van Nieuwenhuizen in Augustus 2021 haar demissionaire ministerspost bij Infrastructuur en Waterstaat verruilde voor een functie als lobbyist in de energiebranche pareerde ze kritiek op deze overstap behendig. Ze leek zich de voorschriften uit de circulaire ‘lobbyverbod bewindspersonen’ uit 2017 goed te hebben ingeprent. Er is geen sprake van belangenverstrengeling in haar nieuwe functie, vertelt ze aan dagblad Trouw, want de energieportefeuille zou niet onder haar oude ministerie maar onder het ministerie van economische zaken vallen…

          Hoewel lobbyen vast onderdeel uitmaakt van de politiek, vindt het behendig beïnvloeden van opinie en beleid vaak in de luwte plaats. Voor de serie Schaduwmacht onderzochten het televisieprogramma Nieuwsuur en tijdschrift Vrij Nederland in 2017 de staat van de Nederlandse democratie. De vierdelige serie belichtte de lobbyisten in Den Haag en daarnaast ook de Haagse banencarrousel, de invloed van de burger en Twitter als politieke machine. In hetzelfde jaar voerde kabinet Rutte II een lobbyverbod voor bewindspersonen in met het doel belangenverstrengeling te vermijden. Dat lobbyverbod klinkt misschien als streng beleid, maar het behelsde niet veel meer dan een aanbevolen gedragsregel, in de vorm van een circulaire. Lobbyen werd in deze brief aan (medewerkers van) ministeries gedefinieerd als: ‘het beïnvloeden van de besluitvorming door belanghebbenden bij politici en ambtenaren.’ Het lobbyverbod werd met name opgesteld voor ná het aftreden van bewindspersonen. Zij mogen namelijk niet als bemiddelaar, lobbyist of tussenpersoon optreden in ‘zakelijke contacten met een ministerie dat een beleidsterrein behartigt waarvoor de bewindspersoon vroeger verantwoordelijkheid droeg.U, beste lezer, staat echter niets in de weg om invloed uit te oefenen op beleidsmakers, uitvoerders of commerciële en maatschappelijke organisaties. Ik roep namelijk op tot een lobby, en ik zie graag dat u meedoet. Tenzij u verstrengeld bent in belangen, uiteraard. Alhoewel: het gaat er eigenlijk vooral om dat u transparant te werk gaat. Ik raad u dus vooral aan om -als u mee wilt lobbyen- ópenlijk steun te vragen voor het verbeteren van inclusie en toegankelijkheid in Nederland. De lobby die ik voor ogen heb maakt ontoegankelijkheid en uitsluiting zichtbaar en tastbaar door praktijkvoorbeelden van alledag onder de aandacht te brengen. Het doel is om ontkenners en ‘het valt wel mee’-denkers bewust te maken van de dagelijkse obstakels die veel mensen ervaren: van problemen met toegankelijkheid van systemen tot onneembare drempels in openbare ruimten en buitensluitend gedrag van mensen. Aan de hand van een voorbeeld schets ik hoe een doelmatige lobby kan worden opgezet.

          Het is Juni 2021 als het rapport ‘Lang niet toegankelijk’ van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) verschijnt. Omdat het inmiddels vijf jaar geleden is dat het door de Verenigde Naties opgestelde verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in Nederland in werking trad, doet het SCP verslag van de stand van zaken. Twee miljoen Nederlanders hebben een beperking. Ze zijn bijvoorbeeld slechtziend, blind, doof, hebben een lichamelijke of verstandelijke beperking of psychische problemen, zo vermeldt de Rijksoverheid op de eigen website. Deze twee miljoen mensen hebben recht op een toegankelijke samenleving, net zo goed als alle andere Nederlanders van wie immers ook zelfredzaamheid en bijdragen aan de samenleving wordt verwacht. Het SCP stelt dat bijdragen en zelfredzaam zijn alleen kan als de samenleving het mogelijk maakt. In de praktijk valt daar echter nog heel wat op aan te merken. Het rapport beschrijft dat gelijkwaardige toegang tot het publieke leven nog niet vanzelfsprekend is. Praktische belemmeringen verhinderen het bezoeken van een winkel, een café of het bewegen in de openbare ruimte. Ook sociale belemmeringen maken het verschil. Als er een lobby zou moeten worden gevoerd voor toegankelijkheid in de openbare ruimte dan zou het effectief kunnen zijn om de invloed die individuen hierop hebben onderwerp van gesprek te maken. Het SCP schrijft namelijk: ‘Supermarktmedewerkers, buren, voorbijgangers, coaches, vrienden en kennissen kunnen veel verschil maken maar zijn zich hier niet altijd van bewust’.
          Mensen met een lichamelijke beperking zijn de afgelopen jaren niet méér gaan deelnemen aan de samenleving. Zij zijn daar zelfs minder mogelijkheden voor gaan zien. Validisme is ook in Nederland geworteld, schrijft het SCP rapport, en is op verschillende beleidsterreinen aan de orde. Het woord validisme verwijst naar de vele manieren waarop mensen met een handicap uitsluiting of andere nadelen ondervinden, veroorzaakt doorde wijze waarop de samenleving is ingericht. In de sociale media wordt het begrip vaak met de Engelse hashtag #ableism gemarkeerd. Het SCP-rapport beschrijft een aantal veel voorkomende situaties:

          1. Veel horecagelegenheden en winkels zijn fysiek slecht toegankelijk, vooral wanneer deze zich bevinden in historische binnensteden. Panden zijn daar vaak te krap, stoepen en pleinen moeilijk begaanbaar en parkeergelegenheden ver weg. Slechte fysieke toegang betekent vaak dat mensen extra hulp nodig hebben en daardoor extra afhankelijk zijn van anderen. Dat brengt de persoon met de beperking in een ongelijkwaardige positie.
          2. De afwezigheid van een goed toegankelijk toilet kan een reden voor mensen zijn om ergens niet naartoe te gaan, maar bijvoorbeeld ook om de hele avond niks te drinken.
          3. Door het beperkte aantal rolstoelplaatsen in theaters, bioscopen, stadions en andere grote zalen moeten mensen met een rolstoel vaak lang van tevoren een plaats boeken en kunnen zij vaak niet naast de persoon zitten met wie ze gekomen zijn. Een citaat uit het rapport: ‘Toen mensen met een lichamelijke beperking een debat in de Tweede Kamer wilden volgen over het ‘VN-verdrag Handicap’, was het een enorme domper dat zij dit via een beeldverbinding moesten volgen door een tekort aan rolstoelplekken op de publieke tribune.’
          4. Het is vaak lastig om de informatie te vinden die nodig is om een bezoek (aan een theater of restaurant) te kunnen voorbereiden. In het geval dat er informatie beschikbaar is, is deze vaak niet actueel of niet precies genoeg.
          5. Mensen met een visuele beperking worden op straat regelmatig uitgescholden omdat ze ‘in de weg lopen’.
          6. Mensen met een auditieve beperking ervaren dat veel horenden weinig moeite willen doen om met hen te communiceren, terwijl dat wel goed mogelijk is.
          7. Buschauffeurs nemen niet altijd de moeite om de plank neer te laten, waardoor mensen die hiervan afhankelijk zijn de bus niet in kunnen.
          8. Veel mensen ervaren problemen met het aanvragen van hulpmiddelen: lange wachttijden, bureaucratische processen waarbij instanties vaak naar elkaar verwijzen. Het aanvragen van voorzieningen kost veel moeite en niet zelden worden er langdurige juridische procedures voor gevoerd.
          9. Wanneer praktische barrières institutionele oorzaken hebben, bijvoorbeeld wanneer een nieuw gebouw niet voldoet aan Wanneer praktische barrières institutionele oorzaken hebben, bijvoorbeeld wanneer een nieuw gebouw niet voldode bekende criteria van toegankelijkheid, kan dit onwelkom overkomen. Als toegankelijkheid te weinig prioriteit heeft, geeft dat de boodschap dat de samenleving het niet belangrijk vindt dat mensen met een lichamelijke beperking volwaardig kunnen participeren.
          ‘Zonder credibility wordt een lobbyist een drammer.’ — Bart Brouwers | Journalist, Raad van Toezicht NOS, Hoogleraar Journalistiek en Mediastudies Rijksuniversiteit Groningen

          Geïnterviewden in het SCP-rapport laten ook weten dat mensen vaak het verschil maken in positieve zin. Ze noemen voorbeelden van een supermarktmedewerker die meeloopt bij het winkelen, een sportinstructeur die goede aanwijzingen geeft of mensen die even aan de kant gaan voor een scootmobiel of iets aangeven in de winkel.

          Het SCP-rapport (het startpunt voor het uitwerken van dit voorbeeld-lobbyplan) onderscheidt een aantal vlakken waarop mensen met een beperking uitsluiting ervaren: op sociaal en lichamelijk vlak, bij vervoer en in de openbare ruimte, tijdens het sporten, het uitgaan, et cetera. Er zijn dus veel aspecten waar verbetering mogelijk is, waardoor een gesprek over toegankelijkheid en inclusie onoverzichtelijk en daarmee bemoeilijkt zou kunnen worden. Een goede lobby is echter gebaat bij het aan elkaar koppelen van verschillende onderwerpen, vertelt Jan van Ginkel, concerndirecteur en loco-provinciesecretaris van de provincie Zuid-Holland, als ik hem vraag waar een sterke lobby volgens hem uit bestaat. ‘Het klinkt misschien contra-intuïtief,’ zegt Jan, ‘maar het is goed om je lobbymandje bewust te vergroten om daarmee de oplossingsruimte te vergroten’. Wie goed weet wat er speelt (‘dag en nacht wakker zijn’, tipt Jan) doorziet belangen en kan, in plaats van de ander proberen te overtuigen en tegenover elkaar te staan, juist náást de ander staan om ‘samen bij te buigen’. Ik vroeg meer mensen waar volgens hen een sterke lobby uit bestaat. Roy Op het Veld (o.a. Hoofdredacteur Change Inc. en De Limburger, voorheen werkzaam bij het FD) vindt dat een sterke lobby bestaat uit overtuigende en heldere argumenten. Voor Bart Brouwers (Raad van Toezicht NOS, Hoogleraar Journalistiek en Mediastudies, Rijksuniversiteit Groningen) vormt geloofwaardigheid een fundament en vruchtbare bodem voor een effectieve lobby. ‘Zonder credibility wordt een lobbyist een drammer’, licht hij toe.

          In dit voorbeeld-lobbyplan zijn dus de volgende lobbydoelen vast te stellen: 1) dat mensen zich ervan bewust zijn dat zij ‘het verschil kunnen maken’; 2) dat mensen zich bewust zijn van validisme en 3) dat het maken van een klein persoonlijk gebaar mensen met een handicap sterkt in hun strijd om net als alle andere inwoners in een toegankelijke samenleving te kunnen wonen. Samenhangende onderwerpen van gesprek in het ‘lobbymandje’ zijn: validisme met betrekking tot het (openbaar) vervoer, sport, uitgaan, openbare gebouwen, winkelen en bij het aanvragen van hulpmiddelen. Argumenten tegen de uitsluitende mechanismen van validsime kunnen worden gevonden in het recht (het VN-verdrag of de Nederlandse grondwet) of in het besef dat het twee miljoen mensen kan treffen. Voor geloofwaardigheid zorgt u zelf, als u onderbouwd laat blijken dat het u aan het hart gaat.

          Vervolgens is de vraag: wie moet er beïnvloed worden? Omdat er in ons voorbeeldplan vanuit wordt gegaan dat mensen het verschil kunnen maken voor mensen met een handicap, is het bepalen van de lobby- doelgroep gemakkelijk: de mensen om u heen, beste lezer. Als u zou willen lobbyen voor bewustzijn omtrent validisme, dan hoeft u het enkel onderwerp van gesprek te maken als u mensen spreekt op het schoolplein van de kinderen, in het clubhuis na het spelen van uw achttien holes, wachtend bij de bushalte of aan de bar in de kroeg.

          Iets moeilijker wordt het als het gaat om het beïnvloeden van de politiek of het bedrijfsleven. De makers van de serie Schaduwmacht gingen op zoek naar de machtigste lobbyisten in Den Haag. Ze kwamen onder andere uit bij Maxime Verhagen (voormalig CDA-politicus, vicepremier, adviseur, commissaris, raadslid SER, bestuurslid Shell, ambassadeur voor Limburg), zowel geroemd als berucht om zijn lobby- skills. Verhagen kwam in opspraak vanwege dubbele petten die hij zou dragen. Toen hij als ambassadeur voor de provincie Limburg gesprekken voerde met VDL-NedCar in Born liet hij zich zowel door de provincie betalen als door VDL waar hij op de loonlijst stond als adviseur. Op camera deelt Verhagen in de tv-serie zijn toptip voor lobbyisten: zorg dat je een A4-tje met je belangrijkste punten paraat hebt om bij iemand onder de arm te steken. ‘Geplastificeerd,’ voegt Verhagen daar met nadruk aan toe, ‘want dan kun je het niet in de prullenbak gooien’.

          Lobbyen kan geleerd worden, zeggen VNO-NCW en MKB- Nederland: ‘als geen ander weten we hoe een goede lobby te voeren en wat de valkuilen zijn. We behoren immers tot grootste lobbyorganisaties van Nederland’, zo schrijven zij op de website van hun gezamenlijk opgerichte opleidingsinstituut de ‘MalieAcademy’. Wie de training ‘de kracht van Lobby’ bijwoont kan onder meer leren met welke ‘input’ een kamerlid gevoed kan worden, wat ambtenaren willen, en waarom een werkbezoek zo’n goed idee is (en hoe je dat aanpakt). De training is exclusief toegankelijk voor lobbyisten, beleidsadviseurs of communicatiemanagers van aangesloten branche- en beroepsverenigingen, en wordt afgesloten met een borrel. Dat roept misschien een klassiek beeld op van een lobbynetwerk: borrelen, babbelen, beïnvloeden. Zo eenzijdig hoeft het niet te zijn. Lobbyen kan op vele manieren. In stilte of via de media. Met wetenschappelijk onderzoek als fundament of juist een persoonlijk verhaal waarin emoties doorklinken.Welke lobby-stijl ook gekozen wordt, vast staat dat een lobby gevoerd wordt om invloed uit te oefenen.

          In het voorbeeld-lobbyplan volgt de finale stap. De lobbyist-in-spé bedenkt waar discriminatie op grond van iemands validiteit in de eigen praktijk aan de orde is en beargumenteert waarom de samenleving zo niet ingericht zou moeten zijn. Vervolgens bereidt de lobbyist enkele bespreekpunten voor die tot doel hebben een ander hiervan bewust te maken. Het kan handig zijn om erop voorbereid te zijn verschillende kanten van de zaak te kunnen belichten, zodat er voor iedere gesprekspartner iets lekkers in het lobbymandje zit. In ons voorbeeld kunnen dit de vier verschillende samenhangende domeinen van validisme zijn die het SCP-rapport vermeldt. Ze zijn afkomstig uit het boek ‘Validisme en gender’, geschreven door Yvette den Brok - Rouwendal:

          1. Cultureel validisme gaat over hoe er in een samenleving – ofwel cultuur – geoordeeld wordt over het hebben van handicaps. In de Nederlandse cultuur wordt een handicap erg, en soms zelfs een beetje griezelig gevonden. Dat bepaalt de positie en de lage waardering die mensen met een handicap in deze samenleving krijgen.
          2. Bij institutioneel validisme gaat het erom in hoeverre activiteiten die in een samenleving als vanzelfsprekend worden ervaren ook vanzelfsprekend zijn voor mensen met een handicap. Denk aan wonen, vrijen, voortplanten, shoppen, werken, gebruik maken van vervoer, scholing krijgen, het huishouden doen, zorgtaken uitvoeren, enz.
          3. Interactioneel validisme heeft te maken met hoe een handicap de omgang tussen mensen beïnvloedt. (…)Vaak wordt er geen rekening met een handicap gehouden, waardoor iemand met een handicap niet of moeilijk mee kan doen. Denk aan onderschat, of niet serieus genomen worden, of ontkennen van iemands handicap.
          4. Verinnerlijkt validisme. Omdat validisme zo in de samenleving verweven is, hebben velen niet meer in de gaten dat mensen met een handicap gemarginaliseerd worden. Er wordt aangenomen dat mensen met een handicap niet makkelijk mee kunnen doen in de samenleving en dat zij gebruik moeten maken van aparte voorzieningen. Als mensen met een handicap dit vaak horen, gaan zij daar zelf in geloven. Zo ontstaat een vicieuze cirkel.

          Om te toetsen of alle ingrediënten voor een sterke lobby in het plan zijn verwerkt, kan het worden voorgelegd aan een bekende. Laat het bijvoorbeeld lezen of oefen een dialoog. Als de ander vindt dat u geloofwaardig en overtuigend bent, is het lobbyplan klaar. Ik kan u nu hetzelfde vragen. Vindt ú het lobbyplan geloofwaardig en overtuigend? Bevat het plan alle ingrediënten om mensen te kunnen gaan overtuigen om ook het verschil voor een persoon met een handicap te gaan maken met een klein gebaar?

          Een laatste tip:
          Wees voorbereid op het stellen van vervolgvragen die wél een antwoord zijn op uw vragen aan opinieleiders, bewindslieden of verantwoordelijken voor beleid en uitvoering. ‘Zo goed mogelijk’, ‘we doen ons best’, ‘we kunnen niet iedereen tevreden houden’, ‘we gaan het zo snel mogelijk oplossen’ en ‘de meeste mensen…’ zijn zinnen die regelmatig weinig goeds opleveren. 

          Matthew

          ‘As I’m speaking, you’ll hear a little click… [click] …usually in the middle of a sentence, or between thoughts, like this: [click].That’s because I’m reading this narration off of a Braille computer. [click.] It’s an amazing little device that can browse the web, send emails, and even read books. [click.] But the catch is that the Braille display on it can only show 32 letters at a time. [click.] [… ]
          That clicking sound is just one tiny peek into what it’s like to be blind. It’s something that most sighted people have probably never heard or considered before. And that’s what this show is about. From Radiotopia, this is Blind Guy Travels.’

          — Matthew Shifrin

          In de podcast Blind Guy Travels145 nodigt Matthew Shifrin luisteraars uit in zijn wereld zonder zicht. Van kinds af aan leerden zijn ouders hem dingen aan die voor hem als blinde niet vanzelfsprekend waren. Gapen en pruilen zijn biologisch geprogrammeerd, maar fronsen en wijzen niet. Toen hij werd gevraagd een TED-talk te geven, ontdekte hij hoe niet-vanzelfsprekend het voor hem is om een verhaal kracht bij te zetten met gebaren. Hij vond een trainer die hem lichaamstaal zou kunnen aanleren. Het eerste wat coach Rachel hem leerde was om zijn handen gevouwen voor zijn buik te houden als hij praatte. Tot dan toe liet hij zijn armen altijd los langs zijn lichaam hangen. ‘Spaghetti-armen’ noemde Matthew dat. Rachel en hij liepen zin voor zin zijn presentatiepraatje door, zodat Rachel toepasselijke gebaren kon bedenken voor Matthew. Rachel leerde hem dat hij met gebaren eigenlijk de ervaringen uitbeeldt waarover hij vertelt. Wat Matthew heeft meegemaakt, kan hij zijn publiek daardoor ook laten beleven.

          Het verhaal dat Matthew in zijn TED-talk wil vertellen gaat over een project waarin hij LEGO-sets toegankelijk maakt voor blinden. Het begon met enorme doos LEGO die zijn vriendin Lilya voor hem meebracht toen hij klein was, compleet met een dikke map met instructies die zij voor hem had getypt in braille. In de doos zat een Prince of Persia kasteel van 821 stukjes. Om die enorme doos uit te beelden met een gebaar stelt Rachel voor dat Matthew een grote cirkel met zijn armen maakt door, met de handpalmen een beetje rond als kommetjes, boven zijn hoofd te beginnen en de armen dan zijwaarts te bewegen totdat hij zijn handen weer voor zijn buik samen kan vouwen. Ook leert Rachel Matthew uit te beelden hoe de LEGO hem op een idee bracht.

          Rachel: ‘Ja, alsof je wil zeggen ‘Aha, ik heb een idee!’’
          Matthew: [lacht.] ‘Waar wijs ik dan naar?’
          Rachel: ‘Omhoog!’ Matthew: ‘Omhoog?’ Rachel: ‘Ja!’
          Matthew: [lacht.] ‘Naar het plafond?’ Rachel: ‘Ja!’
          Matthew: ‘’Ik heb een idee’, zei hij, en hij wees naar het plafond!’
          Rachel: ‘Precies! Je denkt misschien dat het grappig is, maar dit is echt hoe het gaat.’
          Matthew: ‘Ok…’ [lacht.] ‘Ik heb nog nooit…’
          Rachel: ‘Dat is een zeer nauwkeurige uitdrukking’. [lacht.]
          Matthew: [lachend.] ‘Daar heb ik nooit aan gedacht. Niemand heeft me dit ooit verteld... Fascinerend.’

          Matthew is oprichter van LEGO for the Blind146, een website met downloads van bouwinstructies in braille. Bouwen met LEGO geeft blinden de kans om de wereld om hen heen beter te begrijpen. Door bijvoorbeeld Harry Potter’s Zweinstein kasteel te bouwen kunnen blinden voelen hoe het kasteel er uit ziet. De LEGO Foundation omarmde Matthew’s initiatief en LEGO biedt inmiddels voor tientallen bouwsets instructies aan voor screenreader, braillelezer en in audio.

          Jacco

          ‘Een onderzoek is pas impactvol als je er een businesscase van kan maken.’

          — Jacco Saaman
          Business Development & Innovation director, Spie

          I

          Jacco en ik leren elkaar kennen op het moment dat ik nét een maand aangesteld ben als toekomstonderzoeker bij STT. Tijdens een bijeenkomst van het Algemeen Bestuur spreek ik hem bij de borrel. Het bestuur bestaat uit zo’n zeventig vertegenwoordigers van bedrijven, ministeries en maatschappelijke organisaties147. Jacco is als Business Development & Innovation director vertegenwoordiger van Spie Nederland148, een multitechnisch dienstverlener op het gebied van energie en communicatie.

          We spreken over de studie die ik voor STT uitvoer. Omdat de leden van het Algemeen Bestuur bij STT de onderzoeksagenda mede bepalen vertel ik Jacco dat het onderwerp zelfredzaamheid door het bestuur is geagendeerd in samenhang met ‘toegang tot technologie’. Dat wekt zijn interesse. Hij stelt vragen als ‘hoe dan?’ en ‘waarom?’. Als pas aangetreden bestuurslid is voor hem het proces van toekomstverkenningen uitvoeren nog wat nieuw. We zijn allebei nieuwelingen, dus. Ik vertel hem over het werk van STT en over de verschillende toekomstverkenningen die STT uitvoert. En over dat ik het belangrijk vind om niet alleen een rapport op te leveren, maar dat ik voor ogen heb ook verandering in gang te zetten. ‘Nou, dan kom maar met een businesscase’, zegt Jacco, ‘want een onderzoek kan pas impactvol zijn als je er een businesscase van kan maken.’ We sluiten een deal: over anderhalf jaar zal ik een plan aan Jacco presenteren. Hij geeft me de gegevens van zijn secretaresse om alvast een afspraak in te plannen.

          Zestien maanden later presenteer ik Jacco mijn businesscase. In het plan staat hoe feasability pilots in praktijkprojecten kunnen gaan uitwijzen wat er nodig is om 100% inclusieve redzaamheid in 2040 mogelijk te maken. Toegankelijkheid en inclusie zijn daarin de schakel. Ik heb ingeschat dat Jacco’s organisatie een rol kan spelen bij het verkennen van de eisen die dit in de toekomst aan projecten stelt. Spie begeleidt klanten namelijk in het ontwerp, de uitvoering, de exploitatie en het onderhoud van netwerksystemen en installaties voor energie, infrastructuur, industrie en gebouwen. Door in een vroeg stadium na te denken over de inclusie van een (bouw)project of de toegankelijkheid van een product, kan toegankelijkheid worden ingebed vanaf de basis. Hetzelfde geldt voor wet- en regelgeving: vroeg toetsen hoe inclusie is geborgd in de uitvoering, levert cruciale inzichten op.

          Ik leg Jacco mijn plan uit aan de hand van een ambitieus project waar Spie bij betrokken is. Ik schets hem hoe met relatief weinig extra moeite aandacht kan worden geschonken aan zelfredzaamheidsaspecten in de ontwerpfase van het gebouw. Jacco stelt kritische vragen. Gelukkig maar, want dan spreekt mijn verhaal kennelijk tot de verbeelding. Jacco ziet er wel wat in. Samen presenteren wij de plannen een maand later aan het bestuur van STT. We willen de bestuursleden enthousiast maken om een maatschappelijk project te starten.

          II - Het Plan

          ‘Beste STT bestuursleden’, schrijf ik in het pilotprojectplan, ‘kijkend naar alle bij STT aangesloten organisaties zie ik een enorme impact power. Het doel van dit plan is jullie enthousiast maken om een maatschappelijk project te starten. Een project dat toegankelijkheid en inclusie vanaf de basis onderzoekt en toepast.
          STT agendeert zelfredzaamheid in de context van een samenleving die verwacht dat burgers waardevol bijdragen aan de maatschappij. Als toekomstonderzoeker bekijk ik het thema vanuit de vraag of zelfredzaamheid voor iedereen haalbaar is en van alle burgers verwacht kan worden. Een zelfredzaam persoon leidt het eigen leven. Een leven met vele facetten: een plek om te wonen, geld voor boodschappen en vrienden om bij aan te kloppen. Plus, een zinvolle dagbesteding, maatschappelijke participatie en de mogelijkheid om de algemene activiteiten van het dagelijks leven uit te voeren. Tel daar de groeiende invloed van digitalisering bij op en er tekent zich een complex systeem af van eigenschappen, wensen, wetten, regels en eisen. Dat alles lukt velen, maar lang niet iedereen. En vooral niet altijd. De oorzaken? Overschatting van het persoonlijk vermogen en onderschatting van de invloed van digitalisering op het dagelijks leven. Want digitalisering maakt dingen mogelijk, maar ook moeilijk. Regelmatig té moeilijk. En soms gewoon niet te doen.

          Hoe kan zelfredzaamheid in de samenleving dan wel worden gerealiseerd? Dat gaan pilotprojecten uitwijzen. Het huidige systeem van zelf doen en meedoen werkt niet, zoals onderbouwd wordt in het boek Herstelplan Zelfredzaamheid. Om te weten waaraan gebouwen, producten, software, of overheidsregelingen moeten voldoen, moeten de toekomstige eisen worden bepaald. Het plan is om in pilots te ontdekken wat die eisen zijn. Dat kan zijn binnen een bestaand project of een nieuw te starten initiatief. Overal waar digitalisering een rol speelt, is het nodig na te denken over de toegankelijkheid daarvan. Door in een vroeg stadium na te denken over de inclusie van een bouwproject of de toegankelijkheid van een product, kan dit worden ingebed vanaf de basis. Hetzelfde geldt voor wet- en regelgeving: vroeg toetsen hoe inclusie is geborgd in de uitvoering, levert cruciale inzichten op.

          Stel dat het lukt om tien pilotprojecten te starten. Pilotprojecten die worden opgezet samen met bij STT aangesloten organisaties, met samenwerkingsverbanden in julllie netwerk, met een ministerie, een hogeschool, een brancheorganisatie of een universiteit. Dan is mogelijk over twee jaar op tien gebieden onderzocht, getoetst en vastgesteld wat de eisen voor toegankelijkheid en inclusie zijn. Die kennis en kunde bouwen de STT-organisaties dus met hun netwerk op. Om vervolgens in de jaren die volgen richting 2040 toe te gaan passen in Nederland.’

          III - De Respons

          Jacco en ik presenteren het plan voor proefprojecten aan het Algemeen Bestuur. Jacco licht toe waarom hij enthousiast is: ‘Eefje en ik hadden een enerverend gesprek over zelfredzaamheid en de definitie daarvan. Wij zijn er achter gekomen dat er gelukkig in Nederland heel veel verschillende mensen wonen, werken en recreeëren, die met elkaar Nederland vormen. Wij zijn onderdeel van de Europese Unie om met elkaar samen te mogen werken. We kwamen in gesprek over welke projecten het dan betreft. Eefje stelt dan van die hele ingewikkelde vragen als ‘Wat doen jullie als Spie in jullie projecten, en waarom?’ En ‘Waarom wil je hieraan meedoen?’ Ik heb verteld dat wij in 2016 al bij een innovatief bouwproject in Rotterdam betrokken zijn geraakt, zonder te weten waar we aan begonnen. We mochten met verschillende partijen samenenwerken om doelen te realiseren van een architect. Bijvoorbeeld met een bevriende projectontwikkelaar die geloof had in het feit dat woningbouw toegankelijk moest zijn, dat er ruimte open gelaten moest kunnen worden en dat er vooral circulair gebouwd moest kunnen worden.’

          ‘Het mooie van zo’n project is dat je het samen doet’, vervolgt Jacco,‘dat je techniek mag delen. Langzaam maar zeker zie je veranderingen door architecten die open staan voor het gesprek. Ons collega-bestuurslid Techniek Nederland heeft duizenden vacatures op het gebied van de realisatie van al die plannen. Samen kunnen we met slimme oplossingen de zelfredzaamheid invullen en we kunnen we wel degelijk die miljoenen woningen bouwen die nog gebouwd moeten worden. Creativiteit en de wil om samen te werken is een van de redenen waarom Spie bij STT is aangesloten, en om dat samen te kunnen delen met jullie.’

          Tijdens de bijeenkomst komt menig bestuurslid met ideeën vanuit het eigen vak- of werkgebied. Verschillende organisaties bieden bij voorbaat al samenwerkingsmogelijkheden aan: KIVI, Techniek Nederland, en de hogescholen van Fontys, Utrecht en Den Haag. In totaal worden er op de avond van onze presentatie tien potentiële proefprojecten opgetekend:

          1. In het onderwijs wordt steeds meer gewerkt aan big challenges. Het bestuurslid vanuit Fontys ziet kansen om studententeams te laten werken aan digitale verbondenheid voor iedereen, dus inclusief mensen met een licht verstandelijke beperking en mensen die nog geen telefoon of internetverbinding hebben.
          2. Het bestuurslid vanuit TU Delft merkt op dat er wettelijk gezien geen aansluitplicht is voor internet, terwijl dat wel zo is voor electriciteit en drinkwater. Daarmee loopt de wet achter op de actualiteit en ontneemt het mensen de mogelijkheid om mee te doen, bijvoorbeeld bij online onderwijs.
          3. Vanuit de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) spreekt het bestuurslid uit dat er moet worden nagedacht over digitale grondrechten.
          4. Bij NLdigital ontstond door COVID-19 een project om laptops uit te delen aan onder meer ouderen en mensen die krap bij kas zitten. Men ontdekte dat het afleveren van de laptop bij de ontvangers aanleiding was voor gesprekken over (computer-) vaardigheden, toegang tot internet en zelfredzaamheid. Het project verdient uitbreiding, aldus de vertegenwoordiger.
          5. Het bestuurslid namens Triodos ziet noodzaak om aandacht te besteden aan privacy bij klimaatvraagstukken en energiestransitie.
          6. Universiteit Twente werkt aan projecten waarin zelfredzaamheid en MedTech (medische technologie) met elkaar in verband worden gebracht, vertelt het vertegenwoordigend bestuurslid. Dat doet UT onder andere met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
          7. Het bestuurslid namens de Technische Universiteit Eindhoven ziet kansen voor het ontwikkelen van een AI-coach voor studenten. Artificial Intelligence kan dan bijdragen aan humane technologie.
          8. De vertegenwoordiger van Regieorgaan SIA wil graag samen met de vertegenwoordiger van Techniek Nederland verkennen of zij samen kunnen werken in een specifiek bouwproject in Utrecht, waar het welslagen van het project mede afhankelijk is van de zelfredzaamheid van de bewoners.
          9. Vanuit het ministerie van Justitie is er interesse in op preventie gerichte proefprojecten waarin aandacht wordt geschonken aan mensen die kwetsbaar zijn voor beïnvloeding.
          10. Zowel de voorzitter als het bestuurslid namens NL-Digital merken op dat het geven van duiding over het gebruik van algoritmes door de overheid, synthetische media en deep fakes nodig is zodat mensen weerbaarheid kunnen vergroten.


          IV

          De mate van relevantie en de hoeveelheid van deze spontaan geopperde plannen en ideeën tonen op hoeveel vlakken er verbetering op het gebied van zelfredzaamheid mogelijk is binnen verschillende facetten van de samenleving en het bedrijfsleven. In het nawoord van dit boek schenkt ook STT-directeur Patrick van der Duin hier aandacht aan.

          Discussie

          ‘Give your evidence,’ said the King, ‘and don’t be nervous, or I’ll have you executed on the spot.’ This did not seem to encourage the witness at all: he kept shifting from one foot to the other, looking uneasily at the Queen, and in his confusion he bit a large peace out of his teacup instead of the bread-and-butter.’

          — Lewis Carroll
          Alice’s Adventures in Wonderland, 1865

          Dit boek heeft tot doel bij te dragen aan het discours rondom zelfredzaam- heid en stelt dat als Nederland zelfredzaamheid van burgers verwacht, de voornaamste voorwaarden daarvoor toegankelijkheid en inclusie zijn. De redenatie is dat van mensen geen zelfredzaamheid kan worden verwacht als de wijze waarop zij hun zelfredzaamheid moeten bewerkstelligen hen daarvan weerhoudt of hen daarin belemmert. Óf Nederland in 2040 zelf- redzaamheid verwacht is nog onbekend. Het toekomstonderzoek waarvan met dit boek verslag wordt gedaan moet worden beschouwd als een ver- kenning. Inherent aan het karakter beschrijft het boek een zienswijze. Om discussie aan te wakkeren en/of vervolgonderzoek te motiveren hierbij nog enkele handreikingen:

          Maak digitale informatie toegankelijk
          In juni 2018 wordt de Nederlandse Digitaliseringsstrategie 2018-2021 ge- presenteerd. Het is voor het eerst dat het kabinet met een gezamenlijke strategie op het gebied van digitalisering komt. Kabinet Rutte III had bij aantreden in het regeerakkoord opgenomen dat het kabinet wil dat Neder- land digitaal koploper van Europa wordt. Met de strategie zet het kabinet in op een aanpak met twee sporen: 1) ‘Maatschappelijke en economische kansen benutten (versnellen)’ en 2) ‘Versterken van het fundament (basis- voorwaarden)’. De strategie kreeg een pakkende slogan:

          Nederland Digitaal | Hier kan het. Hier gebeurt het.

          Een update van de digitaliseringsstrategie beschrijft in 2021 puntsgewijs de behaalde resultaten in het voorafgaande jaar op het gebied van AI, data, digitale vaardigheden en inclusie, digitale connectiviteit, digitale weerbaarheid en digitale overheid. Onder het kopje ‘inclusie’ is te lezen dat mensen ‘soms extra assistentie nodig hebben voor belangrijke zaken die steeds meer digitaal gebeuren, zoals subsidie aanvragen of belasting betalen. Voor de digitale overheid betekent dit dat de dienstverlening gebruikersvriendelijk, toegankelijk en begrijpelijk moet zijn’. Er wordt melding gedaan van het ‘tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid’. Dit besluit regelt dat overheidswebsites ook toegankelijk moeten zijn voor mensen met een beperking. Als u het verhaal ’NORA’ uit deel 2 van dit boek hebt gelezen, dan weet u dat aan die toegankelijkheid nog heel wat schort. Zo is ook hier het geval. De update van de digitaliseringsstrategie doet namelijk melding van het openen van 93 fysieke Informatiepunten Digitale Overheid ‘voor mensen die moeite hebben met (digitale) overheidsdienstverlening’. Het pijnlijke is in mijn optiek dat de website waarop mensen een informatiepunt in de buurt kunnen zoeken de status ‘D’ heeft in het landelijk register van toegankelijkheidsverklaringen. De website voldoet dus niet aan de toegankelijkheidseisen. Misschien ben ik wat streng. Maar als de update van de digitaliseringsstrategie zelf aangeeft ‘Mensen kunnen door de oprukkende digitalisering kwetsbaarder worden, in isolement raken of maatschappelijke achterstand oplopen, doordat zij geen toegang hebben tot de noodzakelijke digitale apparatuur, connectiviteit, kennis of vaardigheden’, dan is het opportuun om aan de digitaliseringskant van de zaak voor eenieder toegang te organiseren. Het is wellicht iets om aan te werken vanuit de vaste Kamercommissie voor Digitale Zaken (DiZa), die in 2021 van start ging onder voorzitterschap van kamerlid Renske Leijten. Hier kan het. Hier gebeurt het.

          Ontwerp inclusie vanaf de basis
          In 2021 heeft kabinet Rutte III een toekomstverkenning laten uitvoeren149 van de belangrijkste trends en ontwikkelingen op het gebied van digitalisering richting 2030. Het is aannemelijk dat de overheid de inhoud van dit rapport een rol laat spelen in het ontwikkelen van visies op de toekomst en praktische beleidsstukken. Op basis van literatuuronderzoek en gesprekken met experts binnen en buiten de Rijksoverheid zijn er 11 trends geïdentificeerd. In het rapport speelt de digitale ‘stack’ de hoofdrol, een gelaagde structuur van tien gestapelde sub-elementen van een digitaal systeem. De basislagen bestaan uit grondstoffen (o.a. staal, goud, grafeen), hardware (o.a. harde schijven, glasvezelkabel, sensoren) en zachte infrastructuur ten behoeve van het aansturen van de hardware (o.a. besturingssystemen, databases). Daar bovenop gestapeld zijn de datalaag (o.a. opslag, verwerken, presenteren) en de intelligentielaag (o.a. algoritmes ten behoeve van beeldherkenning of spraakassistent). De toplagen van de stack bestaan uit drie - volgens de auteurs van het rapport - in ontwikkeling zijnde verschijnselen: de slimme leefomgeving (responsief en dynamisch), neo-collectives (nieuwe gemeenschappelijkheid, hervormende sociale structuren) en neo-governance (vernieuwd beheer, bestuur en participatie).

          Het kan logisch lijken om vooral de ontwikkelingen in de toplagen van deze stack in de gaten te houden. Een slimme leefomgeving, neo- collectives en neo-government inspireren vast een aantal mensen tot bijdragen aan deze vernieuwende verschijnselen. Toch is het - in het licht van zelfredzaamheid - richting de toekomst van belang dat er aandacht is voor meer basale lagen. ‘Inclusion by design’ dient aan te vangen in de basis, omdat daar brede toegang kan worden ontworpen en ontwikkeld. Als deze stap in het ontwerp van de basis wordt overgeslagen, wordt het op een later moment in het ontwikkelproces al gauw ondoenlijk om nog te zorgen voor inclusie van alle doelgroepen. Het verdient aanbeveling om structureel aandacht te hebben voor onderliggende structuren. De systeemarchitecten van de NORA willen hier misschien wel mee aan de slag (zie ook ‘NORA’ in deel 2 van dit boek).

          Zeg gewoon ja
          Verhalen in dit boek illustreren hoe digitalisering drempels opwerpt en dat informatisering mensen buiten spel kan zetten. Met Herstelplan Zelfred- zaamheid tracht ik te schetsen dat toegankelijkheid en inclusie essentieel zijn als Nederland in de toekomst zelfredzaamheid van burgers verwacht. Technologie zal daarin ongetwijfeld een grote rol spelen. Digitalisering is wat toegankelijkheid betreft uit koers geraakt, maar inclusie zou haalbaar zijn juist doordát technologie mogelijkheden biedt om zo te differentiëren dat iedereen erdoor wordt gediend.

          Uit dit boek is op te maken hoe de havenots en cannots vaak niet mee kúnnen doen en dat de wantnots niet altijd mee wíllen doen. Mocht Ne- derland in de toekomst zelfredzaamheid van iedereen verlangen dan is er wat introspectie nodig. Het land maakt mensen namelijk tot maynots. De boodschap die hen wordt gegeven: ‘Jij moet van ons zelfredzaam zijn, maar je mag niet met ons meedoen’. Dit maakt zelfredzaam zijn een niet te stel- len eis. Wie oplet ziet voldoende mensen die kunnen schetsen hoe en waar zij door de maatschappij worden belemmerd of tegengehouden (zie ook ‘Lobby’ in deel 3 van dit boek). Maak may’s van maynots. Yes, you may. Sure! Natuurlijk! Zeg gewoon ja.

          Toekomstbeeld der Techniek

          ‘Het is niet een probleem van de toekomst, waarover wij nu gezellig kunnen filosoferen tot het ons weer verveelt, het is het probleem van nu. Wij moeten in het bedrijf zowel als in de overheid nu beslissingen nemen die pas in die toekomst tot hun recht komen. Het gaat erom, te voorkómen dat die beslissingen in de toekomst zullen blijken misslagen te zijn geweest met alle gevolgen van dien voor ons bedrijf en onze samenleving.’

          — Ir. J. Smit
          1968

          Toekomstbeeld der techniek
          Een taak voor het Koninklijk Instituut van Ingenieurs... maar hoe?

          door ir. J. Smit

          Eind 1966 werd door een aantal leden van ons Instituut een informele gespreksgroep Ingenieursvisie op de komende decennia opgericht. Reeds uit de eerste besprekingen bleek, hoe belangwekkend dit streven naar vooruitzien was; hoe men enerzijdse gefascineerd was door de steeds snellere ontwikkeling van wetenschap en techniek in samenhang met andere maatschappelijke ontwikkelingen, en anderzijds bezorgd over de schijnbare ongeïnteresseerdheid om zich heen, voor de vitale betekenis van meer systematische studie van deze ontwikkelingen voor onze samenleving van nu en straks.

          En nu, een half jaar later, nu ik mij erop ging bezinnen hoe ik u attent kon maken op die explosieve ontwikkeling van de techniek, werd ik mij er plotseling van bewust dat diezelfde explosieve ontwikkeling van de maatschappij er in dat half jaar zelf al voor gezorgd had. Ik werd mij er plotseling van bewust, dat misschien in bepaalde opzichten de maatschappelijke ontwikkelingen thans nog sneller gaan dan de technische en dat men het éne jaar nog als een roepende in de woestijn kan staan en het volgend jaar al medelijdend aangezien kan worden, omdat men met veel aplomb een exclusief artikel staat te verkopen dat intussen reeds een doodgewoon marktartikel geworden is.

          Wie een sprong wil maken, moet eerst een aanloop nemen. Mag ik u voorstellen om met mij even drie jaar terug te gaan en die drie jaren nog even versneld globaal te doorlopen, vóór wij gaan springen. Ik kan u natuurlijk alleen maar mijn persoonlijke beleving van die drie jaar geven, maar misschien spreekt het u toch wel hier en daar aan.

          In september ‘64 kwam het nu zo veel geciteerde Rand Rapport uit.150 Reactie? Nihil! Nederland sliep rustig verder. Politiek was een gezellig spel. Wij leefden in een welvaartsstaat. Dat onze K.L.M. bijna gesneuveld was op de onvoorziene gevolgen van de snelle ontwikkelingen van de techniek, waren wij alweer vergeten. De T.V.? Een goed intellectueel hield dat -de eigen activiteit vermoordende- apparaat buiten de deur. Je was trots op je flinke houding.

          Eind 1965. De Nederlandse Ambassade in Washington zorgde voor een Nederlands uittreksel uit het Rand Report. Enkelen werden wakker en dachten met grote zorg dóór over de maatschappelijke consequenties van de onthulde ontwikkelingen van wetenschap en techniek. De anderen wensten niet wakker te worden. Vele verantwoordelijken in maatschappij en wetenschap pareerden met de dooddoeners ‘sciencefiction’ en ‘paniekprofeten’. Pers, radio en T.V. reageerden nauwelijks. Ook enkele andere bijzonder goede rapporten, die opriepen tot studie voor de toekomst, waaronder één over ontwikkeling van maatschappelijke structuur, sloegen niet aan en verdwenen weer in de la. Toch begon het te dagen.

          Voorjaar 1966. In de overheid was lange-termijnplanning niet meer helemaal taboe. Er kwam een Volksgezondheidsnota uit, die schrik bracht: alleen de noodzakelijke maatregelen tegen water- en luchtverontreiniging waren begroot. Dit zou reeds enkele miljarden kosten. Voor de andere gewenste ontwikkelingen in de volksgezondheid kon men de kosten slechts raden, maar het was wel duidelijk dat de rijksbegroting daarvoor nooit voldoende ruimte zou bieden. De regering begon hardop te denken over de problemen van de toekomst; er kwam twijfel aan onze welvaart. Misschien moest men de wegenbouw voor ons welvaartssymbool, ‘de auto’; wel wat afremmen en voorrang geven aan het openbaar vervoer. Gevolg? Het volk ging niet mee en presenteerde een ‘Koekoek’ als verrassend negatief effect van enkele weken politieke confrontatie door de T.V. De afstand tussen de zich prospectief uitsprekende bestuurders en de bestuurden bleek onoverbrugbaar groot; de regering kon wel inpakken.

          Najaar 1966. Het K.I.v.I. wordt wakker. Er is een dag over lange- termijnplanning in deze aula. Het Centraal Plan Bureau begint aan planning op middellange termijn. De gespreksgroep ‘Ingenieursvisie op komende decennia’ komt op gang en de eerste geruchten zijn hoorbaar over activiteiten elders, zoals de werkgroep 2000 in Amersfoort. Velen hebben nu gehoord van het Rand Report, maar nog maar zeer weinigen zijn bereid er serieus over dóór te denken. De bevolking heeft alleen nog maar belangstelling voor het nu, maar de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening trekt toch wel veel aandacht. Geen wonder, men ziet immers zijn illusies van nu, namelijk het huis-met-tuin en de wegen voor de privé-auto enz. in gevaar komen. Tegelijkertijd begint de T.V. de belangstelling te prikkelen met science fiction films als ‘Ruimteschip Orion’ en ‘Thunderbirds’.

          Voorjaar 1967. Wij horen steeds meer geruchten over activiteiten in binnen- en buitenland. Er verschijnen kranten- en tijdschriftartikelen met prospectieve verhalen en tekeningen en enkele T.V.-programma’s over wetenschappelijke ontwikkelingen.
          De eerbiedwaardige oudere zuster van het K.I.v.I., de Maatschappij voor Nijverheid en Handel, voert onder leiding van onze president de Nederlanders in het jaar 2000 ten tonele. Dit bood mij de kans om nu ook buiten de overheid te waarschuwen dat onze bestuursvormen en bestuursmethoden niet meer tegen deze ontwikkeling zijn opgewassen. De Rijksbegroting toont nu overduidelijk dat wij niet meer met een conjunctureel probleem te maken hebben, maar met een zich snel verzwarend structureel probleem, en ook in de bevolking begint een vage notie te komen, dat wij voor moeilijke keuzeproblemen komen te staan.

          De populaire serie van dokter Kildare op de T.V. toont het probleem van die éne kostbare kunstnier, die slechts aan enkele door een commissie geselecteerde patiënten de kans biedt om in leven te blijven. Men mag zijn wetenschappelijke schouders ophalen voor dergelijke populaire T.V.- series, doch het gestelde probleem was geen dramatisch verzinsel, maar realiteit: in heel Nederland hebben wij één kunstnier. Als het nu alleen om die éne kostbare medische ontwikkeling ging, zou je zeggen: ‘Waarom maken zij er niet méér?’ Maar dagelijks worden er nieuwe medische mogelijkheden bekend om ten dode opgeschrevenen in leven te houden, en wij kunnen ze economisch niet realiseren zonder essentiële voorzieningen voor de nog gezonden in het gedrang te laten komen. De T.V. geeft nu elke week enkele serieuze programma’s over technische en wetenschappelijke ontwikkelingen, over de toekomst tot 2000. Dezer dagen begon nog een goed doordacht programma voor de jeugd.

          Het ritselt om je heen van initiatieven van mensen en organisaties die wakker geworden zijn. Vergaderingen en symposia, ook van K.I.v.I.- Afdelingen en -Secties, worden aan de lopende band gehouden. Zowel binnen bedrijven als door combinaties van bedrijven worden groepen gevormd voor studie van de toekomst. Het lijkt een rage te worden, met het gevaar van een terugslag als de meesten na enkele jaren gezellig tijdverdrijf ervaren dat het probleem toch wel erg gecompliceerd is, en als regering en bedrijven in dit toekomstdenken en -praten nog maar weinig houvast krijgen voor hun grote beslissingen. Want daarom gaat het ons in de eerste plaats. Het is niet een probleem van de toekomst, waarover wij nu gezellig kunnen filosoferen tot het ons weer verveelt, het is het probleem van nu. Wij moeten in het bedrijf zowel als in de overheid nu beslissingen nemen die pas in die toekomst tot hun recht komen. Het gaat erom, te voorkómen dat die beslissingen in de toekomst zullen blijken misslagen te zijn geweest met alle gevolgen van dien voor ons bedrijf en onze samenleving.

          De ontwikkeling van de techniek dwingt tot steeds grotere investeringen, zo groot dat bedrijven moeten fuseren. En in plaats van meer tijd te krijgen om deze investeringen rendabel te maken, vergroot de snellere ontwikkeling van wetenschap en techniek de kans dat de investering voortijdig achterhaald is. Het gaat niet alleen om de juiste beslissing, maar ook om de juiste beslissing op het juiste moment. Als de produktieeenheden steeds groter worden, kan men geheel uit de markt gedrukt worden wanneer een ander vóór is met een nieuwe ontwikkeling. Maar men kan ook met een belangrijke investering blijven zitten, wanneer een ander even later weer met een nieuwe ontwikkeling aan de markt komt.

          Daarbij is het niet meer voldoende om zijn eigen vakgebied te kennen; men is evenzeer afhankelijk van ontwikkelingen in aangrenzende vakgebieden en zelfs wel van zeer vèr verwijderde gebieden. De heer Ligthart en ik vroegen laatst aan een ondernemer uit de verwarmingsbranche: ‘Wat zie je in jouw branche als de meest significante ontwikkeling van de komende decennia?’ Het antwoord was: ‘In de omringende landen is in de ruimteverwarming een duidelijke verschuiving te verwachten naar elektrische verwarming. Als in Nederland een elektrische centrale was geplaatst boven op de gasbel, dan zou dat ook hier de ontwikkeling geworden zijn. Nu de gasbel gebruikt wordt voor distributie van gas, lijkt de warmwa- terverwarming hier toch de eerstkomende 20 jaar nog wel de meest doel- matige verwarming’. Het leek hem voor ons land van groot belang deze koers aan te houden, want als de ‘breeder’-centrales over 20 jaar de gasbel vervangen, zal er zoveel koelwater vrijkomen dat warmwaterverwarming de meest economische oplossing blijft, mits niet ondertussen de meeste huizen zonder verwarmingsleidingen zijn uitgevoerd. Men zou dan die centrales echter dicht bij de bevolkingscentra moeten bouwen en wijk- en blokverwarming, die nu aan het verdwijnen zijn, zouden weer ontwikkeld kunnen worden.

          Toen wij dit vertelden in onze gespreksgroep, werd deze prognose onjuist genoemd door de deskundigen uit de energiesector, die in de ‘breeder’-centrales geen overvloed van voor verwarming geschikt koelwater verwachten.
          Wat is de moraal van dit voorbeeldje uit de praktijk? Niet, dat deze verwarmingsondernemer nu maar moet ophouden met over de toekomst na te denken, maar dat hij zijn belangrijke beslissingen moet baseren op prognoses die ook getoetst zijn aan andere technische en maatschappelijke gebieden. De vraag of de ‘breeder’-centrales nu bij of juist ver van de bevolkingsconcentraties gebouwd moeten worden, is weer een belangrijk gegeven voor de ruimtelijke ordening en zou eigenlijk ook nu al beantwoord moeten kunnen worden.

          Dit was nog maar een heel simpel en vrij rustig voorbeeld van de noodzaak, verder en breder vooruit te zien voor de beslissingen van nu. Huiselijk bijna. Iets minder huiselijk, maar toch wel dicht bij huis lijken mij de voorbeelden van de containerontwikkeling en van de geluidshinder van Schiphol, waardoor gloednieuwe haveninstallaties en een gloednieuw vliegveld kostbare verliezen lijken te worden door onvoldoend technisch, economisch, maatschappelijk en bestuurlijk vooruitzien in de afgelopen jaren. Daarbij laat ik dan nog buiten beschouwing de talrijke andere repercussies hiervan op korte termijn in verschillende andere facetten van de ruimtelijke ordening.

          Zouden wij hier al niet moeten erkennen dat de toekomst over ons heenkomt omdat wij hem niet tijdig genoeg tegemoet zijn getreden? Veel ernstiger nog lijken de problemen die zullen ontstaan als de ontwikkelingen, die het Rand Report op velerlei gebied voorspelt, wèrkelijkheid worden en laten wij dan beseffen dat veel van deze ontwikkelingen sneller zullen komen dan de prognose aangeeft. Enerzijds omdat hierbij alleen vanuit het bekende geëxtrapoleerd is (denkt u bijvoorbeeld aan de invloed van de gasbel op de energieprognoses van 10 jaar geleden) en anderzijds omdat nog vrijwel geen rekening gehouden is met interactie tussen de ontwikkelingen op verschillende gebieden, waaruit als regel juist de grootste sprongen voorwaarts ontstaan.

          Goed, zullen enkele vooruitziende ondernemers zeggen, wij doen aan planning op langere termijn, wij trachten voldoende ver vooruit te zien om verantwoorde beslissingen te nemen, maar wat schieten wij daarmee op als de overheid beslissingen neemt die onze plannen doorkruisen en in gevaar brengen? En wat doen onze concurrenten? Moeten wij nu onze plannen openbaar maken als daardoor de concurrenten kans krijgen ons vóór te zijn?
          En de overheid zal zeggen: wij willen wel een beleid op langere termijn uitzetten, kijk maar naar de Tweede Nota Ruimtelijke Ordening, naar de studies van het C.P.B., naar de Groeinota, naar de Volksgezondheidsnota, maar wij zijn ook sterk afhankelijk van de ontwikkeling in het buitenland en als de publieke opinie niet mee kan komen of omslaat, dan moet de regering verdwijnen en wijzigt de koers.

          Hier is m.i. maar één remedie: een gemeenschappelijke visie op zo lang mogelijke termijn. Ieder stuurt dan zijn (onvermijdelijke) afwijkingen op korte termijn telkens weer bij op het eigen doel op lange termijn. En als die doelstellingen van bedrijven, overheid en andere maatschappelijke organen deel uitmaken van één gemeenschappelijke totaalconceptie op 10, 20, 30 jaar, dan zal er enerzijds minder kans zijn dat men elkaars beleid doorkruist en anderzijds zal de werkelijkheid door die gemeenschappelijke gerichtheid de prognose dichter gaan benaderen.

          Het spreekt vanzelf, dat die gemeenschappelijke totaalconceptie op lange termijn ook geen constante kan zijn; dat ook die voortdurend bijgestuurd moet worden als gevolg van ontwikkelingen, veranderende inzichten en externe factoren. Maar hoe verder het richtpunt, hoe geringer de kóerswijziging op kortere termijn bij veranderingen in die richtconceptie. Bovendien is er heel wat minder kans op fatale botsingen als de koerswijzigingen van allen min of meer parallel lopen. Zowel de mens als de economie zullen hier wèl bij varen.

          Het gaat dus om een zich dynamisch ontwikkelende visie van de gehele maatschappij van thans op de maatschappij van de toekomst. In die visie kan ieder bedrijf of orgaan zich zijn eigen plaats en daarmee zijn eigen doelstellingen op langere termijn kiezen.

          Mag ik mijn pleidooi voor een gemeenschappelijke visie op lange termijn nog met twee uit vele andere argumenten adstrueren, vóór wij ons afvragen hoe wij die visie moeten bereiken? In een klein land als het onze dreigt door de komst van zoveel nieuws tegelijk een steeds grotere versplintering van inspanning en door de ontbrekende gerichtheid in de besluitvorming dreigt een steeds verdere spreiding van de bestedingen, waardoor onvoldoende kostenverlaging en onvoldoende besparingen voor research worden bereikt. Grote landen en landen met een dictatoriaal of ideologisch gericht beleid kunnen daardoor in essentiële sectoren zoveel vóórkomen, dat wij de wedloop dreigen te verliezen. Een goede visie op de toekomst kan hetzij vrijwillig aanvaarde selectiviteit, hetzij bewuste internationalisering van onze activiteiten bevorderen.

          Als tweede illustratie kies ik het beroepskeuze- en opleidingsvraagstuk. In een geleidelijk evoluerende maatschappij geeft vraag en aanbod enigermate richting aan beroepskeuze en verschuiving in het opleidingspatroon. In de eerste helft van deze eeuw hield een beroep het gemiddeld 100 jaar uit. De verwachting is, dat de jeugd van thans gemiddeld 5 maal moet overschakelen naar nieuwe beroepen, waarvan de meeste thans nog onbekend zijn. Hoe kan - met al onze inspanningen voor onderwijsvernieuwing - het opleidingspatroon adequaat zijn als wij geen visie hebben op de maatschappijontwikkeling van de komende decennia? Dat behoeft heus geen gedetailleerd beeld te zijn, als wij maar op een aantal belangrijke aspecten met een redelijke betrouwbaarheid ontwikkelingstrends kunnen aangeven. Bijvoorbeeld over de vraag, of de vele apparatuur in bedrijf en huishouden op grote schaal kennis en vaardigheid zal vragen voor reparatie en onderhoud en of -zoals advertenties nu uitschreeuwen- computerprogrammeur het beroep van de toekomst is.

          Nu de vraag: is het mogelijk, en zo ja hoe, om een redelijk betrouwbare visie te krijgen op de toekomst. In de convocatie schreef ik, dat de samenleving van de toekomst bepaald wordt:

          • door wat wetenschappelijke en technische ontwikkelingen mogelijk maken
          • door wat wij daarvan willen en economisch kunnen ontwikkelen en realiseren;
          • door de mate waarin wij er in slagen, om met wat wij realiseren op menswaardige wijze om te gaan.
          • en door de mate waarin de noodzaak tot toepassing zich zal aandienen.
          • het initiëren, begeleiden en ondersteunen van studies die beogen vanuit de verschillende gebieden van de techniek bij te dragen tot meer integrale visies op de samenleving van de toekomst;
          • voorlichting te geven of mede te werken bij het geven van voorlichting, in het bijzonder aan de Nederlandse

          De heer Van Delden schreef mij, dat daar z.i. als vierde factor bij hoort:
          Inderdaad, en misschien wel in 2 opzichten: enerzijds omdat wij er van buitenaf toe gedwongen worden, zoals de containers en de mammoettankers, anderzijds de (meestal vermeende) noodzaak van binnenuit, zoals de angst dat anders een ander ons vóór zal zijn.

          Hoewel veel technische ontwikkelingen als het ware opgeroepen worden door de behoeften van de samenleving, zal men het ons wel niet als een beroepsdeformatie aanmerken als wij het proces op gang brengen met de wetenschappelijke en technische ontwikkelingen, mits wij daarna maar gaan nadenken over de maatschappelijke repercussies en de invloed die vervolgens weer van de maatschappelijke ontwikkelingen en het maatschappelijk wenselijke en mogelijke uitgaat op de wetenschappelijke en technischeontwikkelingen. Ook in de maatschappij wetenschappen hanteert men soms het model, dat de maatschappelijke verandering begint met de technologie, gevolgd door het gedragspatroon en tenslotte de aanpassing van het normenstelsel. Het feit dat men veelal tussen de verandering van het gedragspatroon en de verandering van het normenstelsel een periode van wanorde onderkent, is eens te meer een pleidooi voor vèr vooruitzien als activiteit van alle lagen van de maatschappij, omdat men zich dan wat betreft gedragspatroon en normenstelsel al in gedachten kan aanpassen vóór de technologische ontwikkeling gerealiseerd is.

          De vraag is nu, hoe men de wetenschappelijke en technische ontwikkelingen kan voorspellen. Voor de hand liggend is de extrapolatie in elk veld van wetenschap en techniek vanuit het reeds bekende, met gebruikmaking van normale wetenschappelijke methoden. Als regel zal men dan een aantal alternatieve ontwikkelingsmogelijkheden onderkennen.

          Wij constateerden al eerder, dat de grootste ontwikkelingen dikwijls het gevolg zijn van de interactie tussen de sectoren; dat een ontwikkeling in het éne gebied van de techniek soms geheel nieuwe perspectieven opent in het andere. Nemen wij deze interactie of onderlinge bevruchting nu ook in onze voorspèl-activiteit op, dan kan elk eerder gevonden alternatief dikwijls zich weer in verschillende richtingen ontwikkelen. Vooral wanneer men op werkelijk lange termijn wil voorspellen, wordt het onmogelijk al deze alternatieven verder uit te werken. Maar in de praktijk van de toekomst zullen ook maar enkele van deze alternatieven hun kans krijgen, o.a. omdat er economisch veel minder mogelijk zal zijn dan technisch.

          Het voorspélproces eist nu dus ook het voorspellen van de keuze die de samenleving van de toekomst zal doen uit die alternatieven. Alleen hiervoor is het dus reeds nodig, te zorgen dat parallel met het technische voorspellen ook het prospectief denken in de maatschappijwetenschappen op gang komt. De futuroloog zal vóór alles naar objectiviteit moeten streven. Hij moet zijn eigen waarde-oordeel over een bepaalde ontwikkeling uitschakelen en zoeken naar de waarschijnlijke beoordelingscriteria van de samenleving in de tijd waarin hij met zijn voorspellingen is aangeland.

          Naarmate men verder komt groeit uiteraard de onzekerheid, met name door de invloed van even onzekere ontwikkelingen op interdependente gebieden. Men zou over een volledig model van de samenleving moeten beschikken om de vele multilaterale relaties verantwoord te kunnen verwerken. Knappe koppen als Tinbergen151 en zijn opvolgers hebben in vele jaren een redelijk betrouwbaar maatschappijmodel voor voorspellingen op niet te lange termijn opgebouwd. Dit is echter uitsluitend een economisch model. Een integraal maatschappijmodel zal voorlopig nog wel niet realiseerbaar zijn.

          Maar die interdependenties zijn toch ook in het heden even relevant voor de beslissingen die op deelgebieden genomen moeten worden? Hoe komt het dan dat die beslissingen toch nog redelijk goed zijn, althans gezamenlijk een redelijk positieve resultante hebben? Dit is niet te danken aan enkele superbreinen, die in staat zijn alles tegen elkaar af te wegen, maar aan het feit dat de samenleving een geleidelijk gegroeid en selectief evoluerend organisme is van vele cybernetische regelkringen voor allerlei door specialisten nagestreefde subdoelen. Zowel in de besluitvorming als in de uitwerking van de besluiten vindt een uiterst veelzijdige bijsturing plaats, die volledige ontsporingen als regel voorkomt.

          Bij het prospectieve denken wordt men niet in het goede spoor gehouden door een dergelijk cybernetisch organisme.152 Kan men dan niet terugvallen op het besturende organisme van de samenleving van nu? De praktijk leert veelal, dat dit niet lukt. De prospectieve denker wordt in die kwaliteit veelal uitgestoten door de functionarissen waarmee hij in zijn dagelijks werk wel goed kan samenwerken. Zij vrezen van zijn prospectieve gedachten een verstoring van hun huidige (meestal intuïtieve en daardoor kwetsbare) denkpatronen, waarmee zij hun taak nu nog maar net in de hand kunnen houden.

          Hier schuilt een typisch probleem voor de futurologie. Moet dit een dagtaak worden van bekwame abstracte denkers, die daarvoor gezamenlijk een veelzijdige afspiegeling van de maatschappelijke structuur vormen, zoals dat wellicht enigermate het geval is met de -enkele honderdtallen wetenschapsmensen omvattende- ‘denktanks’ in Amerika? Of moet dit gebeuren door een veelheid van mensen, die als normale dagtaak een eigen verantwoordelijkheid in de maatschappij van nu hebben?

          Af gezien van de economische onmogelijkheid van dergelijke kostbare ‘denktanks’ in ons kleine land, heeft onze gespreksgroep gekozen voor de laatste oplossing. Wij beseffen dat dit bijzondere eisen stelt aan de deelnemers, die overdag moeten zorgen een geaccepteerd lid te blijven van hun deel van het maatschappelijk organisme van nu en die ‘s avonds het ‘nu’ ver achter zich moeten laten, niet in ontspannende science fiction, maar in moeizaam teamwerk van de futurologie.

          Wij veronderstellen dat deze werkwijze evengoed, zo niet beter, opgewassen is tegen de eis van het integratieve prognotiseren, mits elke groep ook leden omvat die in hun maatschappelijke functie een intuïtieve vaardigheid hebben ontwikkeld voor het afweegproces in gecompliceerde gehelen.

          En nu, hoe wil de Gespreksgroep Ingenieursvisie op Komende Decennia en het voorlopig bestuur van de Stichting Quo Vadis, inmiddels omgedoopt tot ‘Toekomstbeeld der Techniek’ (de T.T. van het K.l.v.l.), deze taak nu concreet trachten te vervullen?

          Wij zijn ervan uitgegaan dat het toekomstbeeld van de samenleving alleen dàn een bruikbaar gegeven is, als het ontstaat als een soort bewustwordingspróces in zoveel mogelijk geledingen van de samenleving. Dit wil dus zeggen dat de aan te vatten studies in de grootst mogelijke openheid dienen te geschieden, vandaar de tweeledige doelstelling in de conceptstatuten:

          ‘De Stichting heeft ten doel:

          a. het initiëren, begeleiden en ondersteunen van studies die beogen vanuit de verschillende gebieden van de techniek bij te dragen tot meer integrale visies op de samenleving van de toekomst;

          b. voorlichting te geven of mede te werken bij het geven van voorlichting, in het bijzonder aan de Nederlandse samenleving, over de mogelijke toekomstige ontwikkelingen der techniek met het oogmerk, hierdoor bij te dragen tot het op harmonische wijze invoegen van die ontwikkeling in de samenleving. De voorlichting zowel van de Stichting zelf, als van de Stichting in samenwerking met andere organisaties, zal geschieden in de vorm van algemeen toegankelijke wetenschappelijke publikaties’.


          Men zou ook kortweg kunnen zeggen: de Stichting heeft ten doel, het visionair technische potentieel van
          12.000 ingenieurs dienstbaar te maken aan de behoefte, zowel van de afzonderlijke bedrijven en instellingen als van de samenleving in zijn geheel, aan meer zicht op de toekomst van in het bijzonder de Nederlandse samenleving.
          Die openheid blijft niet beperkt tot de publikaties, maar houdt tevens in dat wij open staan voor samenwerking met -en dienstverlening aan- andere (in het algemeen belang) aan de toekomst studerende organisaties en personen. Dit is één van de redenen waarom wij -hoewel volledig K.l.v.I.- dochter- de stichtingsvorm kozen. De belangrijkste reden daarvoor is echter dat, om dit werk op efficiënte wijze te kunnen vervullen, wij een te groot beroep zouden moeten doen op de financiën van het Instituut.
          Zonder het karakter van het K.I.v.l. als vereniging van personen geweld aan te doen, kunnen wij thans gelden aantrekken van overheid en bedrijfsleven. Zo is thans een aanvraag in voorbereiding voor een aanloopfinanciering door de C.O.P., waarvan het secretariaat o.a. schrijft: ‘Het wil het secretariaat voorkomen, dat met het plan van het K.l.v.I. een voor de toekomst van ons land, gezien in wereldwijd verband, uiterst belangrijk initiatief aanhangig is gemaakt, dat een hoge prioriteit verdient. Hier kan nog aan worden toegevoegd, dat ook elders initiatieven met eenzelfde strekking door de produktiviteitscentra worden bestudeerd of reeds van die zijde steun ontvangen’.
          Hoewel wij ons primair richten op de toekomst van Nederland, is het duidelijk dat wij daarbij ook de ontwikkelingen in het buitenland moeten betrekken en dat wij ook alle reden hebben om van het begin af na te gaan hoe men in het buitenland deze studie heeft aangepakt en welke methoden men daartoe ontwikkeld heeft. Ik mag in dit verband wellicht nu al een beroep op u doen om de Stichting te informeren over wat u in deze van activiteiten elders weet.
          Het ligt in de bedoeling, zo spoedig mogelijk een full-time projectleider van hoog niveau aan te trekken en ook hier doe ik graag een beroep op u om daarvoor geschikte kandidaten ter kennis van de voorzitter te brengen. Dit lijkt het geschikte moment om u voor te stellen aan het voorlopig bestuur van de Stichting. Voorzitter: dr. Van Driel; leden: de hoogleraren Boldingh, Broeze, Latzko en Slotboom en de ingenieurs: Diels, Te Kronnie, Rinia, Van Stein Callenfels, Smit. Het zou teveel tijd kosten u alle namen te noemen van hen die deel uitmaken van de gespreksgroep, die het initiatief nam. Ik wil alleen dankbaar gewag maken van het feit, dat ook onze President en de Algemeen Secretaris aan alle vergaderingen deelnamen.
          Wij zijn ervan overtuigd, dat veel bedrijven zullen beseffen dat zij groot belang hebben bij dit initiatief en dat zij dit niet alleen door financiële steun zullen laten blijken, maar ook door deelname van hun medewerkers aan de studies. Wij achten zelfs detachering van een medewerker in de Stichting voor sommige bedrijven en instellingen een verantwoorde stap. Uiteraard onzerzijds onder de voorwaarde, dat de onafhankelijkheid van studie en voorlichting daardoor niet in het gedrang mag komen. Er zijn al enkele bedrijven die zelf een groep medewerkers aan deze taak gezet hebben. Zou het niet van groot belang zijn, de ‘scope’ van hun studie te verbreden door deelname aan de voorgenomen instituutsactiviteiten.

          Zolang nog geen full-time krachten beschikbaar zijn, zal de studie eerst op een beperkt terrein ter hand genomen worden. Wij kozen daarvoor voorlopig enkele (onderling door het begrip ruimtelijke ordening samenhangende) gebieden als wonen, ‘utilities’, milieuhygiëne, verkeer en communicatie. Onvermijdelijk zullen de samenhangen ons echter al vrij spoedig op andere terreinen van techniek en samenleving brengen.

          De werkwijze zal proefondervindelijk vastgesteld worden en waarschijnlijk zeer pluriform zijn. Aanvankelijk stellen wij ons voor, enkele groepjes te vormen die betrekkelijk oppervlakkig direct vrij ver in de toekomst doorstoten met de verkenning van een bepaald gebied en daarbij de maatschappelijle repercussies trachten te formuleren. Zij kunnen dan trachten, vanuit de bereikte visie de uitdagingen van de samenleving aan verschillende sectoren van de techniek vast te stellen. Op grond daarvan kan het bestuur dan weer multitechnische groepjes formeren, die nieuwe alternatieven onderzoeken. Pas geleidelijk zullen dan niet al te theoretische opdrachten voor diepergaande onderzoekingen kunnen worden geformuleerd.

          Uiteraard zal bij dit alles getracht worden, aan de groepen zoveel mogelijk documentatie van andere studies in binnen- en buitenland ter beschikking te stellen om dubbel werk te voorkomen. Waar mogelijk zal ook gebruik gemaakt worden van studies en studiemogelijkheden binnen de bestaande instituutsorganen. Aan de groepen zal worden verzocht zo spoedig mogelijk ook kwantitatieve gegevens en prognoses op te stellen, o.a. om de economische knelpunten te kunnen opsporen.

          Ik zou u eigenlijk nog veel meer moeten vertellen van alles wat wij in gespreksgroep en bestuur hebben overwogen en geconcludeerd, maar wij moeten tijd overhouden voor vragen, suggesties en discussie. Eén van de discussiepunten zal dan moeten zijn, in hoeverre onze plannen ertoe zullen kunnen bijdragen dat het K.I.v.I. tegemoet kan komen aan de wens van de Voorzitter van de Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening.

          Tot slot zou ik u nu nog de laatste woorden willen voorlezen van de inleiding van het oktobernummer van Science Journal, dat geheel gewijd is aan ‘Forecasting the Future’.

          ‘Our central problem is to keep future research ‘open ended’. We need to retain meaningful linkage and crossfertilization between all the different predictive modes, and to encourage the widest range of explorations, insights and innovations which may contribute to the whole field. The future belongs to all men. We should avoid its division into a number of intellectual provinces cultivated only by their respective elites’.

          Het voorlopig bestuur van uw Stichting Toekomstbeeld der Techniek onderschrijft deze woorden volledig en van harte als richtlijn voor haar streven.

          Nawoord

          De verandering van de toekomst begint vandaag
          Over nut en noodzaak van toekomstverkennen in tijden van maatschappelijke transitie


          — Patrick van der Duin,

          directeur Stichting Toekomstbeeld der Techniek

          Stichting Toekomstbeeld der Techniek bestaat al sinds 1968. Sinds die tijd is er veel gebeurd. We hebben de neergang gezien van de verzuiling en de opkomst van de multiculturele samenleving. De Nederlandse economie heeft dieptepunten gehad, maar vooral veel hoogtepunten. Anno 2021 zijn we, ondanks de coronacrisis, een welvarende natie.

          Ook de manier van toekomstonderzoek doen is bij STT veranderd. In de beginjaren werd vooral uitgegaan van de mogelijke impact en ontwikkeling van nieuwe technologie. Maar sinds een jaar of tien besteden we in onze verkenningen veel meer aandacht aan de maatschappelijke aspecten van technologie. Wie namelijk iets wil zeggen over de toekomst van een technologie ontkomt er niet aan om ook naar de maatschappelijke context te kijken. Gelukkig maar, want het geeft aan dat we de tijden van technology push grotendeels achter ons hebben gelaten en we technologie-ontwikkeling veel meer richten op maatschappelijke behoeften. Deze opvatting over technologie komt niet volledig uit de koker van STT zelf maar is ook ontstaan uit het samenwerken met de deelnemers in het STT-netwerk. Veel van deze organisaties, ook de commerciële partijen, hebben ingezien dat technologie en maatschappij communicerende vaten zijn: ze beïnvloeden elkaar in hevige mate. Het onderwerp van deze toekomstudie is daar een duidelijk voorbeeld van.
          Maar ondanks de lange historie van STT en de interesse die het onderwerp toekomst bij veel organisaties en mensen oproept, is het niet altijd helder waarom het onderzoeken van de toekomst belangrijk is. We kunnen constateren dat korte termijn denken en korte termijn rendementen de boventoon voeren. En dat is slecht nieuws, want veel huidige maatschappelijke problemen zijn ontstaan omdat we ons te weinig rekenschap hebben gegeven van toekomstige ontwikkelingen. Als we eerder erkend hadden dat ons klimaat verandert dan hadden we sneller en beter ingezet op de ontwikkeling van een ‘schoon’ energiesysteem.

          Als we eerder hadden gezien dat de woningmarkt zich verkeerd zou ontwikkelen dan had de overheid inmiddels al maatregelen genomen om de woonproblemen te bestrijden. Het is dus geen overbodige luxe om nut en noodzaak van toekomstonderzoek toe te lichten.

          Kijken naar de toekomst heeft nut omdat belangrijke beslissingen zich niet beperken tot het heden of de korte termijn, maar zich uitstrekken over een langere termijn. Strategische beslissingen zijn beslissingen die over een langere periode in de toekomst hun sporen nalaten. Om het gevoel te hebben dat beslissingen die organisaties nu nemen niet alleen goed zijn voor het heden maar ook in de toekomst, is het dus van belang om die toekomst te overzien. De geschiedenis heeft ons geleerd dat voorspellen lastig is, gezien het hoge aantal toekomstvoorspellingen dat nooit is uitgekomen. Maar de toekomst verkennen en ons afvragen hoe strategische beslissingen zouden kunnen uitpakken, is wel degelijk mogelijk. Ik gebruik hier het bijvoeglijk naamwoord ‘strategisch’ omdat het onderzoeken van de toekomst niet voor iedere beslissing nodig is. Operationele of tactische beslissingen kunnen genomen worden zonder al te veel en al te ver naar de toekomst te kijken. Er is een onderscheid tussen enerzijds toekomstonderzoek dat over de onzekere lange termijn gaat, en anderzijds markt- en trendonderzoek dat zich richt op korte en middellange termijnen die minder onzeker zijn. Het nut van toekomstonderzoek ontstaat juist doordat we de lange termijn toekomst niet kennen maar daar wel zicht op willen krijgen zodat de juiste beslissingen genomen kunnen worden. Dat maakt marktonderzoek en trendonderzoek overigens niet minder nuttig, maar het is de onzekere lange termijn die nuttig is om te verkennen. Hierdoor ontstaat een paradox. Omdat de toekomst onzeker is, moeten we die onderzoeken om onze strategische beslissingen in het heden te onderbouwen. Maar juist diezelfde onzekerheid maakt toekomstonderzoek zo lastig, misschien zelfs principieel onmogelijk doordat de toekomst als zodanig niet bestaat, en dus niet onderzocht kan worden. Niet getreurd: het onderzoeken van de lange termijn toekomst is hoofdzakelijk het verkénnen van de toekomst. Dat we niet zeker weten wat de toekomst ons brengt hoeft daarom geen probleem te zijn, zolang we maar wel een divers palet van mogelijke toekomsten kunnen onderscheiden waarmee we strategische beslissingen kunnen inspireren of toetsen.
          Naast het verkennen van de lange termijn toekomst is toekomstonderzoek nuttig omdat dat het nemen van strategische beslissingen tijd kost. Zoals gezegd hebben strategische beslissingen lange termijn consequenties, maar ook het nemen beslissingen en deze ten uitvoer brengen kost tijd. Op de lijn tussen het nemen van een strategische beslissing en de uiteindelijke toekomstige uitwerking zit veel ruis. Allereerst moet er binnen een organisatie enige mate van consensus ontstaan over het uitgangspunt dat de toekomst nieuwe strategische vragen opwerpt. Maar dan nog kan men het oneens zijn over welke strategische beslissing er genomen zou moeten worden. Vervolgens moet de strategische beslissing nog geïmplementeerd worden in de organisatie. En, niet te vergeten, de toekomstverkenning die input is voor de strategische beslissing moet ook nog worden uitgevoerd! Helaas (hoewel het voor toekomstonderzoekers wel goed is) beschikken organisaties niet over een magische knop waarmee ze zich in een nanoseconde kunnen aanpassen aan veranderende toekomstige omstandigheden. Verandering kost tijd. Niet voor niets wordt bij de wendbaarheid van organisaties vaak de metafoor van een olietanker gebruikt. Als een olietanker vanaf de Atlantische Oceaan naar de haven van Rotterdam vaart moet die al in het Kanaal naar rechts sturen en afremmen. Varen is vooruitzien!

          Het nut van toekomstonderzoek moet serieus worden genomen.In het streven naar continuïteit is het geen nice-to-have maar een must-have voor organisaties. Het is noodzakelijk om naar de toekomst te kijken. Eigenlijk hebben organisaties geen keus omdat strategische beslissingen vaak een formele onderbouwing moeten hebben voor het financieren van de uitvoer van de strategische beslissing. Er vindt dan als het ware een ‘toekomst-toets’ plaats die moet rechtvaardigen waarom er voor een lange periode veel geld aan een bepaalde strategische beslissing moet worden uitgegeven. De lange terugverdientijden van investeringen in bepaalde sectoren (denk aan infrastructuur) betekenen dat de tijdshorizon van de toekomstverkenning ook lang moet zijn. Dit klinkt allemaal heel streng maar het kijken naar de toekomst is voor veel mensen, vooral bij het nemen van strategische beslissingen, een heel natuurlijke activiteit.

          Dat is goed nieuws voor het verkennen van de toekomst, in het bijzonder omdat juist bij werknemers die verantwoordelijk zijn voor strategische beslissingen de korte termijn vaak voorrang krijgt boven de lange termijn. Nut en noodzaak zijn blijkbaar niet altijd voldoende voor het verkennen van de toekomst. Ik denk dat het belangrijker maken van de lange termijn op twee manieren kan. Allereerst door toekomstonderzoek niet alleen te positioneren als ‘iets van de toekomst’ maar juist ook als input te gebruiken voor het nemen van (strategische) beslissingen in het heden. De toekomst gaat niet alleen over de toekomst maar ook over het heden. Denk nogmaals aan die olietanker die dus op het moment (nu) dat die in het Kanaal vaart het strategische besluit moet nemen én uitvoeren (remmen en naar rechts (stuurboord dus)) om het toekomstig doel (veilig aankomen in de Rotterdamse haven) te bereiken. Toekomstonderzoek heeft een grote sense of urgency. De tweede manier om de blik op de toekomst te houden is om toekomstonderzoek te positioneren als een manier om het denken over de toekomst expliciet te maken. Zoals gezegd hebben de meeste strategen wel een visie op de toekomst maar die wordt vaak niet expliciet gemaakt. Door het maken van een toekomstverkenning, en door het doormaken van een toekomstonderzoekproces wordt men zich bewust van het impliciete beeld en wordt men in staat gesteld het toekomstbeeld te benoemen en met vakgenoten te bediscussiëren. Als dat gebeurt wordt toekomstonderzoek een vast onderdeel van de strategic conversation in een organisatie.

          De nut en noodzaak van toekomstonderzoek heb ik hiermee wel aangetoond. Maar, het is zoals met de meeste activiteiten: om mensen over te halen om iets te doen, moet het niet alleen nuttig en noodzakelijk zijn, maar ook leuk. En zo kom ik op nieuwsgierigheid. Veel mensen hebben een soort ingebakken nieuwsgierigheid naar de toekomst. We zijn vaak benieuwd hoe dingen aflopen, en dat geldt ook voor de toekomst. Ik geef regelmatig lezingen over toekomstonderzoek en dan laat ik vaak een afbeelding van een tijdmachine zien die óf naar het verleden gaat óf naar de toekomst. Als ik dan mensen laat kiezen waar ze naar toe willen, dan willen ze vaak naar de toekomst. Nu kan ik me deze keuze wel voorstellen (anders zouden ze ook niet in het publiek van een lezing over toekomstonderzoek zitten) maar het laat onverlet dat de toekomst veel mensen fascineert. Kinderen speculeren vaak over wat ze later willen worden en volwassenen praten vaak over wat ze gaan doen als ze later met pensioen zijn. De toekomst spreekt aan, lokt uit, fascineert, inspireert, provoceert. Kortom: we zijn en blijven nieuwsgierig naar de toekomst.

          In een perfecte wereld is de toekomst van ons allemaal. In die wereld heeft iedereen een gelijke stem over de toekomst en wordt die niet ‘gekoloniseerd’ door een kleine groep. Vanuit dit perspectief kun je ook naar onderhavige toekomststudie kijken. Zelfredzaamheid kan namelijk ook gaan over de mate waarin mensen hun toekomst zelf vormgeven. Voor mensen die worstelen met zelfredzaamheid kan dat zeer moeilijk zijn omdat ze vaak al moeite hebben om de dag door te komen. Maar het hebben van een wenkend perspectief, het hebben van hoop of het koesteren van verwachtingen, is een grote motivator van mensen om hun leven vorm te geven. In de psychologie wordt het gedrag van mensen steeds minder verklaard door wat ze ooit hebben meegemaakt, maar veel meer door wat mensen verwachten van de toekomst.153 Dat hoeft niet per se positief te zijn omdat die verwachtingen niet altijd positief te zijn. Zelfredzaamheid moet dan het pessimisme kunnen omzetten naar optimisme. Een zelfredzaam mens is op de toekomst voorbereid en geeft die ook zelf vorm, als een ware homo prospectus.

          De nut en noodzaak van toekomstonderzoek is in ons huidig tijdsgewricht groter dan ooit. Zoals in mijn inleiding gesteld is Nederland anno 2021 een welvarend land. Maar geldt dat voor iedereen? Dat het in meerdere opzichten goed gaat met Nederland is goed nieuws, maar het zijn slechts gemiddeldes. Nog steeds zijn er veel Nederlandse burgers voor wie het dagelijks leven allesbehalve meevalt. Het is niet overdreven om te stellen dat de toekomst van ons mooie land voor een zeer groot deel bepaald zal worden door in welke mate deze burgers niet achterblijven. Of in de kernwoorden van deze studie: zelfredzaam kunnen worden. Het in deze studie gestelde doel en bijbehorend plan toont niet alleen nut en noodzaak aan van toekomstverkennen. Het maakt ook nieuwsgierig naar hoe een toekomstige zelfredzame samenleving eruit zal zien. De manier waarop die samenleving bereikt kan worden is een belangrijk bestanddeel van deze studie en geeft uiting aan een voor mij belangrijke motivatie om de toekomst vorm te geven: hoop.

          Maar hoop is wellicht niet voldoende. De toekomst ontstaat niet vanzelf, maar ontstaat doordat organisaties en burgers (strategische) beslissingen nemen in het heden. Zij zijn de change agents. STT wil daarom met deze studie de organisaties van bestuursleden met andere organisaties bij elkaar brengen zodat er projecten opgezet kunnen worden waarbij zelfredzaamheid de kern is. Gezien de diversiteit van het STT-netwerk kunnen deze projecten over verschillende onderwerpen gaan: wonen, gezondheid, energie, veiligheid etc. Zelfredzaamheid loopt als een rode draad door deze onderwerpen. Veel toekomstudies inspireren organisaties en burgers om na te denken over de toekomst. STT hoopt dat organisaties en burgers met ondersteuning van deze STT-toekomstverkenning een stap verder gaan en die zelfredzame toekomst daadwerkelijk gaan vormgeven.

          Patrick van der Duin
          Directeur Stichting Toekomstbeeld der Techniek

          Interesse gewekt? Mail naar info@stt.nl

          Eindnoten

          Aanleiding

          1. Regeerakkoord ‘Vertrouwen in de Toekomst’, 2017. Geraadpleegd via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2017/10/10/regeerakkoord-2017-vertrouwen-in-de-toekomst
          2. Boek: Tegen de geschiedenis, van der Duin, 2007, p.45
          3. ‘Verschil in Nederland’, Sociaal en Cultureel Planbureau. 2014. p.9, p.18
          4. ‘De Toekomst tegemoet’, Sociaal en Cultureel Planbureau. 2016. p. 100
          5. ‘De Toekomst tegemoet’, Sociaal en Cultureel Planbureau. 2016. p. 221
          6. ‘De sociale staat van Nederland’ Sociaal en Cultureel Planbureau. 2017. Zie Hoofdstuk 12 ‘Kwaliteit van Leven:leefsituatie en geluk’, noot 3 en 4, p. 363.
          7.  ‘Weten is nog geen doen’. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 2017. p. 12 e.v.
          8. Troonrede, 2013
          9. De Nederlandse Grondwet
          10.  ‘Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat’, C.J.M. Schuyt. 1991. Hoofdstuk VII.
          11. William Henry Beveridge, 1879-1963. Econoom. Zie ook: https://www.britannica.com/bio...
          12. Beveridge schreef de rapporten Social insurances and allied services (1942) en Full employment in a free society (1944).
          13. ‘De beschavende invloed des tijds, twee eeuwen sociale politiek, verzorgingsstaat en sociale zekerheid in Nederland’. J.M. Roebroek en M. Hartogh, 1998. p. 26
          14. ‘De beschavende invloed des tijds, twee eeuwen sociale politiek, verzorgingsstaat en sociale zekerheid in Nederland’. J.M. Roebroek en M. Hartogh, 1998. p. 27
          15. Tweede Kamerdebat ‘Van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving’, 2014
          16. Handeling. Tweede Kamer der Staten-Genraal, vergaderjaar 2013-2014, nr. 101, item 10, ‘Participatiesamenleving’, d.d. 02-07-2014. Geraadpleegd via: https://zoek.officielebekendma...
          17. Dagblad Trouw publiceerde een samenvatting van de Drees-lezing die premier Rutte heeft gehouden in Den Haag. In: Trouw, d.d.15.10.2013. Geraadpleegd via:https://www.trouw.nl/nieuws/ma...
          18. Ik adviseer u, beste lezer, om voor de full experience de H.J. Schoo-lezing eens te bekijken op het YouTube kanaal van de VVD. Zie youtube.com/watch?v=A4JH_iJibi4
          19. Troonrede 2013. Zie voor videobeelden van deze Troonrede het Youtube-kanaal van het Koninklijk Huis:  youtube.com/watch?v=puhB2GnLvdY
          20. ‘Handleiding Zelfredzaamheid-Matrix 2017’. GGD Amsterdam, 2017
          21. Fassaert, Thijs & Lauriks, Steve & Weerd, Stef & Theunissen, Jan & Kikkert, Martijn & Dekker, Jack & Buster, Marcel & De Wit, Matty. (2013). Psychometric Properties of the Dutch Version of the Self-Sufficiency Matrix (SSM-D). Community mental health journal. 50.10.1007/s10597-013-9683-6. Geraadpleegd via: https://www.researchgate.net/p...
          22. ‘Handleiding Zelfredzaamheid-Matrix 2017’. GGD Amsterdam, 2017
          23. Op de website movisie.nl is te lezen dat movisie ‘hét landelijk kennisinstituut voor een samenhangende aanpak van sociale vraagstukken’ is.
          24. Digitalisering van de leefwereld, een onderzoek naar informatie- en communicatietechnologie en sociale ongelijkheid. Liset van Dijk, Jos de Haan, Susanne Rijken, m.m.v. Antonia Verweij. Sociaal en Cultureel Planbureau, mei 2000.
          25. Kamerstuk. Dossiernummer 13872 nr. 17, Tweede Kamer der Staten Generaal, 14-12-1976. Geraadpleegd via: https://zoek.officielebekendma... Zie voor het amendement:https://repository.overheid.nl...
          26. Kamerstuk. Dossiernummer: 15463 nr. 2. Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 1978-1979. Geraadpleegd via:https://zoek.officielebekendma.... Zie voor de ‘Nota over de vraag of een bepaling over het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam in de Grondwet zou moeten worden opgenomen’:

            https://repository.overheid.nl...

          27. Proeve van een nieuwe grondwet 1966, p. 51; Overkleeft-Verburg 1982, p. 225. In: M.M. Groothuis, ‘ARTIKEL 10 - Eerbiediging en bescherming persoonlijke levenssfeer’. Geraadpleegd via: https://www.nederlandrechtssta...
          28. Kamerstuk. Dossiernummer 13872 nr. 11, Tweede Kamer der Staten-Generaal 18-11-1976. p. 1 Geraadpleegd via: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/0000189740
            Er wordt hier gerefereerd aan deze uitspraak: ‘Wij menen, dat de door ons voorgestelde bepaling over de persoonlijke levens- sfeer in voldoende mate de gewenste bescherming zal bieden. In de memorie van toelichting hebben wij reeds naar voren gebracht, dat naast het ruimtelijke aspect van de persoonlijke levenssfeer ook andere terreinen zijn aan te wijzen, waarop de bescherming van de persoonlijke levenssfeer betrekking kan hebben. Zo hebben wij ter aanduiding van het begrip persoonlijke levenssfeer erop gewezen, dat onder dat begrip wel wordt verstaan: de onbevangenheid van de mens in een reeks situaties, het afweren van inmenging van buitenaf. Daarbij kan ook gedacht worden aan de fysieke integriteit. Wij wijzen hierbij opeen resolutie van januari 1970 van de Raadgevende Vergadering van de Raad van Europa over het recht op privacy (Res. 428 (1970) Council of Europe, Collected Texts 1974 blz. 906- 909; deze verklaring is opgenomen in kamerstuk 10 373, nr. 3, zitting 1969-1970). Daarin wordt verklaard dat het recht op privacy mede de fysieke integriteit betreft.
            Naast het recht op de persoonlijke levenssfeer, is naar ons oordeel geen behoefte aan een recht op de integriteit van het menselijk lichaam. De juridische betekenis van een dergelijke bepaling lijkt immers naast een bepaling over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer moeilijk aan te geven. Bovendien zou de formu- lering van de beperkingsbevoegdheid waarschijnlijk even ruim moeten zijn als het geval is bij de bepaling over de persoonlijke levenssfeer, gezien reeds de in het eindverslag vermelde voorbeelden van wettelijke bepalingen, die ingrepen in het menselijk lichaam onder bepaalde omstandigheden mogelijk maken.’
          29. 39ste vergadering, vergaderjaar 1976-1977, p. 2426. Geraadpleegd via: https://zoek.officielebekendma...
          30. Waterspiegel, Juni 2016. Waterspiegel is het opinieblad van de Vewin (Vereniging van waterbedrijven in Nederland)
          31. Televisieprogramnma Andere Tijden, aflevering ‘Het Volmaakte Gebit’, minuut 21. Geraadpleegd via:https://anderetijden.nl/afleve...
          32. Artikel ‘Poep door de brievenbus’, door Margreet Fogtelo, 07.09.2016 - verschenen in nr. 36 van De Groene Amsterdammer. Geraadpleegd via: https://www.groene.nl/artikel/...
          33. Krantenartikel ‘Rapport Assisië blijft geheim’, De Volkskrant, 16-02-1979. p 6. Geraadpleegd via Delpher: https://www.delpher.nl/nl/kran...
          34. Krantenartikel ‘Arts ‘Assisie’ niet vervolgd’, Trouw 12-02.1979. p. 3 Geraadpleegd via Delpher:https://www.delpher.nl/nl/kran...
          35. Kamerstuk. Tweede Kamer 1978-1979, kamerstuknummer 15463 ondernummer 5.
          36. Strijdvaardig en Eigenzinnig, Annelien Kappeyne van de Coppello, door Martijn van der Kooij, Uitgeverij DBB Special Products, Wageningen. blz.59
          37. Strijdvaardig en Eigenzinnig, Annelien Kappeyne van de Coppello, door Martijn van der Kooij, Uitgeverij DBB Special Products, Wageningen. blz.90
          38. Strijdvaardig en Eigenzinnig, Annelien Kappeyne van de Coppello, door Martijn van der Kooij, Uitgeverij DBB Special Products, Wageningen. blz.90
          39. Strijdvaardig en Eigenzinnig, Annelien Kappeyne van de Coppello, door Martijn van der Kooij, Uitgeverij DBB Special Products, Wageningen. Diverse pagina’s
          40. Strijdvaardig en Eigenzinnig, Annelien Kappeyne van de Coppello, door Martijn van der Kooij, Uitgeverij DBB Special Products, Wageningen. Strijdvaardig, blz.106
          41. P.J.W. de Brauw en Th.W. van Veen, Behoort de wetgever regelen te treffen ter bescherming van de individu tegen het doen, het gebruiken, en het openbaar ma- ken van waarnemingen, diens persoonlijke sfeer betreffende? Preadviezen NJV, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1965. p. 22-37. In: Wetenschappelijk commentaar op de Nederlandse grondwet, Artikel 10, noot 12. Geraadpleegd via: https://www.nederlandrechtssta...
          42. G. Overkleeft-Verburg, De Wet persoonsregistraties. Norm, toepassing en evalu- atie, (diss. KUB), Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1995. P 39-44. G. Overkleeft-Ver- burg, Commentaar op artikel 10 van de Grondwet, in: E.M.H. Hirsch Ballin en G. Leenknegt (red.), Artikelsgewijs commentaar op de Grondwet, webeditie 2014. p. 2. In: Wetenschappelijk commentaar op de Nederlandse grondwet, Artikel 10, noot 13. Geraadpleegd via: https://www.nederlandrechtssta...
          43. De Grondwet, artikel 11, onaantasbaarheid van het lichaam. Wetenschappelijk, door B.C. van Beers, noot 57: artikel 11 Kamerstukken II 1978/79, 15 463, nr. 2, p. 6. Geraadpleegd via: https://www.delpher.nl/nl/kran...
          44. De Grondwet, artikel 11, onaantasbaarheid van het lichaam. Wetenschappelijk, door B.C. van Beers, Noot 58; Kamerstukken II 1978/79, 15 463, nr. 2, p. 4). In de Memorie van Toelichting wordt naar deze opsomming uit de nota verwezen, zie Kamerstukken II 1979/80, 16 068, nr. 3, p. 6-7.
          45. Burgerlijk Wetboek, Boek 7, Bijzondere overeenkomsten, titel 7, Opdracht, Afde- ling 5. ‘De overeenkomst inzake geneeskundige behandeling’.
            Artikel 467
            1. Van het lichaam afgescheiden anonieme stoffen en delen kunnen worden gebruikt voor medisch statistisch of ander medisch wetenschappelijk onderzoek voor zover de patiënt van wie het lichaamsmateriaal afkomstig is, geen bezwaar heeft gemaakt tegen zodanig onderzoek en het onderzoek met de vereiste zorgvuldigheid wordt verricht
            2. Onder onderzoek met van het lichaam afgescheiden anonieme stoffen en delen wordt verstaan onderzoek waarbij is gewaarborgd dat het bij het onderzoek te gebruiken lichaamsmateriaal en de daaruit te verkrijgen gegevens niet tot de persoon herleidbaar zijn.
            Geraadpleegd via https://maxius.nl/burgerlijk-w...
          46. Geraadpleegd via:https://www.tweedekamer.nl/kam...
          47. Op het moment van schrijven is de meest recente informatie (d.d. 08.10.2021) over het wetsvoorstel ‘Wet zeggenschap lichaamsmateriaal’ te lezen via de website van de Tweede Kamer, zie: https://www.tweedekamer.nl/deb... en https://www.tweedekamer.nl/kam...
          48. Kijk voor de door Van der Heijden gesigneerde foto op: herstelplanzelfredzaamheid.nl
          49. Artikel.’Met A.F.Th van der Heijden wandelen door zijn jeugd en zijn boeken’, door Rachel de Meijer, d.d. 08.04.2017, aangepast d.d. 11.04.2017. Geraadpleegd via:https://nos.nl/artikel/2167213...
          50. Zie:https://www.technologievoorinc...
          51. Fancourt, D., Finn, S. (2019). What is the evidence on the role of the arts in improving health and well-being? A scoping review
          52. De Piramide; een kijk op de uitvoering in het sociale domein. Taken en verant- woordelijkheden in het lokale sociale domein. Divosa en RadarAdvies, 2011
          53. cf. van Campen 2020
          54. Overigens is zelfredzaamheid niet hetzelfde als redzaamheid. Het verschil zit in de rol van burgers, maatschappelijke organisaties en overheden. De term zelf- redzaamheid duidt dan op de mate waarin burgers zich zelf kunnen redden en de term redzaamheid op de mate waarin burgers zich redden in samenwerking met hun naasten, hulpverleners en collectieve voorzieningen. In dat laatste geval wordt ook wel gesproken over samenredzaamheid. Zie ook Pommer en Boelhouwer (2017), WRR (2017), Lauriks et al (2017) en GGD/GHOR (2017).
          55. Dat blijkt ook uit de grote samenhang tussen ervaren regie over het leven en kwaliteit van leven (Boelhouwer (2019).
          56. De cijfers in deze paragraaf komen uit Bijl et al. (2017).
          57. Het bruto binnenlands product (bbp) is de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten gedurende een bepaalde periode (meestal een jaar).
          58. Door allerlei vervelende veranderingen in de dataverzamelingen is het niet mogelijk om steeds eenzelfde tijdreeks te maken. Voor de tevredenheid met de leefdomeinen kunnen we terugkijken tot 1999. Alle genoemde cijfer waren toen (iets) lager, respectievelijk: 7,7; 7,9; 7,1; 7,4.
          59. Cijfers van rond 2017.
          60. Zo scoort Nederland in de Europese top bij het vertrouwen in het parlement (met een nettoscore van +35: 66% heeft eerder vertrouwen in het nationale parlement, 31% heeft dat niet). In de EU-28 is de nettoscore gemiddeld -20.
          61. Wennekers et al 2017, Den Ridder et al. 2020
          62. Boelhouwer 2019
          63. Hoff et al. 2021, vergelijk Vrooman et al. 2014.
          64. Den Ridder et al. 2020; Vrooman 2020; De Klerk et al. 2021
          65. Schellingerhout et al. 2021
          66. Dat kan gaan om beschermd wonen, begeleid wonen of om een beschermd thuis. Naar aanleiding van het rapport van de commissie-Dannenberg is het beleid erop gericht mensen zoveel mogelijk een inclusieve plek in de samenleving te geven, via kleinschalige woonvormen of zelfstandige woningen. Zie Adviescommissie Toekomst Beschermd wonen 2015.
          67. VNG Realisatie 2021
          68. VNG Realisatie 2021
          69. Rekenkamer Rotterdam 2018
          70. CBS 2019
          71. Voor de door het CBS gebruikte definitie, zie:https://www.cbs.nl/nl-nl/onze-... korte-onderzoeksbeschrijvingen/dakloos-in-nederland
          72. Zie Amnesty International: https://www.amnesty.nl/encyclo...
          73. Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/...
          74. Zie: https://nl.wikipedia.org/wiki/...
          75. Het gaat bij huiselijk geweld om geweld dat door iemand uit de eigen familie of huiselijke kring (waaronder bv ook een goede vriend) wordt gepleegd. Huiselijk geweld is niet uitsluitend fysiek, maar kan ook seksueel of psychisch van aard zijn.
          76. (Blijfgroep 2021).
          77. (CBS 2020)
          78. (Eijkern, L. van, Downes, R., Veenstra, R. 2018; vergelijk ook Movisie 2019)
          79. (Eijkern, L. van, Downes, R., Veenstra, R. 2018; vergelijk ook Movisie 2019)
          80. Thuiszitters zijn kinderen die niet ingeschreven staan op een school (absoluut verzuim) en kinderen die wel ingeschreven staan, maar geen lessen volgen (rela- tief verzuim) (vergelijk Lubberman et al. 2019 en OCW 2019).
          81. (Ingrado 2010)
          82. Het onderzoek is als volgt opgezet: “Om inzicht te krijgen in de factoren is onderzoek gedaan naar de dossiers van 110 thuiszitters. Deze zijn uitgebreid bestudeerd. De notities, aantekeningen, mails, brieven en schriftelijke documen- ten zijn beoordeeld aan de hand van de elementen die in de aanpak van de leer- plichtambtenaren een rol spelen. Acties en oordelen zijn waar mogelijk gescoord.” (Ingrado 2010, p15).
          83. Het betreft stroomcijfers over het gehele schooljaar en geen standcijfers op een specifiek moment (vergelijk Lubberman et al. 2019).
          84. Eggink et al. 2020 en Financiën 2019
          85. Eggink et al. 2020 en Financiën 2019
          86. Woittiez et al. 2014; Putman en Woittiez 2020
          87. Eggink et al. 2020; Woittiez et al. 2019
          88. vgl. Den Ridder et al. 2020
          89. vgl. De Klerk et al. 2021
          90. van den Broek et al. 2016
          91. (Kromhout et al. 2020).
          92. zie van Campen 2020
          93. Geraadpleegde literatuur in dit hoofdstuk:
            - Advies Commissie Toekomst beschermd wonen (Commissie-Dannenberg) (2015). Van beschermd wonen naar een beschermd thuis (in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Geraadpleegd 28 april 2021 via https://vng.nl/files/vng/van-b...
            - Asselt-Goverts, A.E. van (2016). Social networks of people with mild intellectual disabilities: characteristics and interventions. Tilburg: Tilburg University
            - Bijl, R., J. Boelhouwer en A. Wennekers (2017). De sociale staat van Nederland 2017. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
            - Blijfgroep (2021). Over huiselijk geweld - Blijf Groep – geraadpleegd juli 2021.
            - Boelhouwer, J. (2019). Kwaliteit van leven: leefsituatie en geluk. In: A. Wennekers, J. Boelhouwer, C. van Campen en J. Kullberg (2019). De sociale staat van Nederland 2019.
            - Broek, A. van den, C. van Campen, J. de Haan, A. Roeters, M. Turkenburg en L. Vermeij (red.) (2016). De toekomst tegemoet. Sociaal en Cultureel Rapport 2016. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
            - Campen, C. van (2020). Gelukkig ouder worden in een veranderende samenleving. Een pleidooi voor zingeving en creativiteit. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
            - CBS (2019). Daklozen, persoonskenmerken. StatLine - Daklozen; persoonskenmerken (cbs.nl) – geraadpleegd juli 2021.
            - CBS (2020). Prevalentiemonitor huiselijk geweld en seksueel geweld 2020. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.
            - Eggink, Evelien, Isolde Woittiez en Mirjam de Klerk (2020). Maatwerk in meedoen. Een vergelijking van zelfredzaamheid, hulpbronnen en kwaliteit van leven tussen mensen met en zonder een verstandelijke beperking. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
            - Eijkern, L. van, R. Downes en R. Veenstra (2018). Slachtofferschap van huiselijk geweld. Prevalentieonderzoek naar de omvang, aard, relaties en gevolgen van slachtoffer- en plegerschap. Den Haag / Groningen: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum / Rijkuniversiteit Groningen.
            - Everdingen, C. van, P.B. Peerenboom, K. van der Velden en P. Delespaul (2021). Health Patterns Reveal Interdependent Needs of Dutch Homeless Service Users. In: Frontiers in Psychiatry, jg. 12, nr. 614526 (https://doi.org/10.3389/fpsyt.2021.614526).
            - GGD/GHOR (2017). Gezondheid in het sociaal domein. Geraadpleegd juli 2021 via www.gezondheidinsociaaldomein....
            - Heijden, M., J.L.F Cruyff, G.B.M. Engbersen en G.H.C. van Gils (2020). Schattingen onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen 2017- 2018. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum.
            - Ingrado (2010). Thuiszitters, sneller terug naar school. Bevindingen dossieronderzoek thuiszitters 2010. Rotterdam: Ingrado.
            - Hoff, S., C. Vrooman, J. Iedema, J. Boelhouwer en J. Kullberg (2021). Verschil in Nederland 2014-2020: Zes sociale klassen en hun visies op samenleving en politiek. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
            - Klerk, Mirjam de, Martin Olsthoorn, Inger Plaisier, Joep Schaper en Fieke Wagemans (2021). Een jaar met corona. Ontwikkelingen in de maat- schappelijke gevolgen van corona. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
            - Kromhout, M. P. van Echtelt en P. Feijten (2020). Sociaal domein op koers? Verwachtingen en resultaten van vijf jaar decentraal beleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
            - Lauriks, Steve, Marcel Buster, Matty de Wit, Stef van de Weerd, Tjerk Kamann, Wijnand van den Boom en Thijs Fassaert (2017). Handleiding Zelfredzaamheid-Matrix 2017. Amsterdam/Rotterdam: GGD Amsterdam/ Gemeente Rotterdam.
            - Lubberman, J., L. Bertling en S. Duysak (2019). Impuls thuiszittersaanpak. Onderzoek naar het verhaal achter de cijfers en de ambities van het Thuiszitterspact. Amsterdam: Regioplan.
            - Movisie (2019). Huiselijk en seksueel geweld. Factsheet 2019. Utrecht: Movisie.
            - OCW (2019). Kamerbrief. Stand van zaken thuiszitters. Den Haag: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
            - Pommer, E. en J. Boelhouwer (red.) (2017). Burgers (de)centraal. Overall rapportage sociaal domein 2016. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
            - Putman, L. en I. Woittiez (2020). Meer meedoen. Inzicht in de onderwijs- en arbeidsmarktdeelname van mensen met een licht verstandelijke beperking. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
            - Rekenkamer Rotterdam (2018). Niet thuis geven. Onderzoek opvang daklozen. Rotterdam: Rekenkamer Rotterdam.
            - Ridder, Josje den, Crétien van Campen, Edith Josten en Jeroen Boelhouwer (2020). De sociale staat van Nederland op hoofdlijnen. Kwaliteit van leven in onzekere tijden. Den Haag: SCP.
            - Schellingerhout, R., E. Eggink, J. Boelhouwer en I. Ooms (2021). Voorzieningen in 3D. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
            - Slockers, M., I. van Laere en M. van den Muijsenbergh (2017). Gezondheids- problemen bij daklozen. In: Huisarts en Wetenschap, jg. 60, nr. 7, p. 360-2
            - VNG Realisatie (2021). Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein. Geraadpleegd 15 januari 2021 via waarstaatjegemeente.nl.
            - Vrooman, C., M. Gijsberts en J. Boelhouwer (red.) (2014). Verschil in Nederland. Sociaal en cultureel Rapport 2014. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
            - Vrooman, C. (2020). Pandemie vergroot tegenstellingen tussen klassen, niet tussen jong en oud. In Sociale Vraagstukken, 16 december 2020, https://www.socialevraagstukke...
            - Wennekers, A., J. Boelhouwer, C. van Campen en J. Kullberg (2019). De sociale staat van Nederland 2019. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
            - Woittiez, I., L. Putman, E. Eggink en M. Ras (2014). Zorg Beter Begrepen. Verklaringen voor de groeiende vraag naar zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau
            - Woittiez, Isolde, Evelien Eggink en Michiel Ras (2019). Het aantal mensen met een licht verstandelijke beperking: een schatting. Notitie ten behoeve van het IBO-LVB. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau
            - WRR (2017). Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
          94. Zie ook het verhaal ‘Café de Meent’ in deel 1 van dit boek.
          95. Zie ook het verhaal ‘Café de Meent’ in deel 1 van dit boek.
          96. Kijk voor beelden van Peter Harper op https://www.imps4ever.info/rac...
          97. Zie ook het verhaal ‘Café de Meent’ in deel 1 van dit boek.
          98. Luister/kijk naar ‘She Sells Sanctuary’ van The Cult via YouTube: youtube.com/watch?v=ZCOSPtyZAPA

            Digitalisering
          99. Uit: ‘Marjan van Zwieteren was 40 jaar office manager bij STT: ‘Een unieke stichting’’, geraadpleegd via: https://stt.nl/nl/over-stt/ons...
          100. Over RADAR
            RADAR bevordert gelijke behandeling en streeft naar een samenleving zonder uitsluiting. We vinden het belangrijk dat iedereen zichtbaar zichzelf mag zijn en gelijke kansen krijgt in de samenleving. Daar zetten we ons elke dag voor in, samen met betrokken vrijwilligers, maatschappelijke organisaties, overheid en bedrijfsleven. Samen maken we het verschil. Geraadpleegd via: https://radar.nl/over-radar
          101. ‘RADAR spant zaak aan over beleid TU/e voor vrouwen’, artikel in het Eindho- vens Dagblad, d.d. 24.09.2019. Geraadpleegd via:https://www.ed.nl/eindhoven/ra...
          102. ‘Het Irène Curie Fellowship-programma van TU Eindhoven voldoet niet aan de eisen van voorkeursbeleid: verboden onderscheid op grond van geslacht bij de werving en selectie.’, College voor de Rechten van de Mens. Geraadpleegd via:https://mensenrechten.nl/nl/oo...
          103. ‘Het herziene Irène Curie Fellowship-programma van de TU Eindhoven voldoet aan de eisen van voorkeursbeleid en is in overeenstemming met de gelijkebe- handelingswetgeving.’, College voor de Rechten van de Mens. Geraadpleegd via: https://mensenrechten.nl/nl/oo...
          104. Zie de tekening van het brein in hoofdstuk XX ‘Where we do our Thinking’ in het boek Natural Wonders, van Edwin Tenney Brewster. Het boek is beschikbaar via project Gutenberg.org  - https://www.gutenberg.org/eboo...
          105. Bron: Het Enigma, hoofdstuk 1 ‘Esprit de Corps’, door Andrew Hodges
          106. Bron: Het Enigma, hoofdstuk 1 ‘Esprit de Corps’, door Andrew Hodges
          107. Het zijn er 4: Boom, Stam, Boomstam en Stamboom.
          108. Paper: ‘On computable numbers, with an application to the entscheidungspro- blem - By A. M. Turing. [Received 28 May, 1936.—Read 12 November, 1936.]’ Een download in pdf is beschikbaar via:

            https://www.cs.virginia.edu/~r...

          109. Alexa is een virtuele assistent ontwikkeld door Amazon.
          110. Google Assistent is een virtuele assistent ontwikkeld door Google.
          111. De Fibonacci reeks begint met 0 en 1 en vervolgens is elk volgend element van de rij telkens de som van de twee voorgaande elementen (getallen). 0, 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13, 21, 34, 55, 89, 144, 233, 377, 610, 987, 1597, 2584, 4181, 6765, 10946, ...
          112. In het kader van project ‘Letters of Note’ leest acteur Bendict Cumberbatch de brief voor. Kijk/luister via:https://lettersofnote.com/2012...
          113. Download een pdf van ‘On Computable Numbers’ via:https://www.cs.virginia.edu/~r...
          114. Zie ook het hoofdstuk ‘Alan’ in deel 2 van dit boek.
          115. De Wereld van het World Wide Web, Tim Berners-Lee, 1999, 2000. Nederlandse vertaling, Uitgeverij Nieuwezijds, 2000. pagina 21
          116. Zie: https://worldwideweb.cern.ch/
          117. Zie ook: https://contractfortheweb.org/
          118. Public domain - zie Wikipedia voor uitleg over ‘publiek domein’ in het Nederlands: https://nl.wikipedia.org/wiki/...
          119. Bekijk de kavel op de website van Sotheby’s: https://www.sothebys.com/en/di...
          120. Geraadpleegd: oktober 2021, Senzer.nl/vacature-sociaal-rechercheur

            Herstelplan
          121. Van Asselt, M.B.A., van der Molen, F., Faas, A., & Veenman, S.A. (2010). Uit zicht: toekomstverkennen met beleid (Vol. 24). p.25
          122. Van ’t Klooster, S. (2007). Toekomstverkenning: ambities en de praktijk. Delft: Eburon
          123. Meadows, Donella H., Meadows, Dennis L., Randers, Jørgen, Behrens III, William W. (1972). The Limits to Growth; A Report for the Club of Rome’s Project on the Predicament of Mankind.
          124. Zie ook ‘History and Mission’, website Rand Corporation. Geraadpleegd via: https://www.rand.org/about/his...
          125. Van Asselt et al in Toekomstverkennen voor de Nederlandse Overheid (van der Duin en Snijders (2018)). en Van Asselt, M.B.A., van der Molen, F., Faas, A., & Veenman, S.A. (2010). Uit zicht: toekomstverkennen met beleid (Vol. 24). Amsterdam University Press. p 36
          126. van der Duin in: Toekomstverkennen voor de Nederlandse Overheid (van der Duin en Snijders (2018)).
          127. van der Duin in: Toekomstverkennen voor de Nederlandse Overheid (van der Duin en Snijders (2018)). p. 17
          128. Toekomstverkennen voor de Nederlandse Overheid (van der Duin en Snijders (2018)), p.18
          129. Toekomstverkennen voor de Nederlandse Overheid (van der Duin en Snijders (2018)), p.18
          130. van der Duin en Snijders, Met de Kennis van morgen, toekomstverkennen voor de Nederlandse overheid, p. 18-19
          131. NOS nieuws, 31 augustus 2021. ‘Minister Cora van Nieuwenhuizen vertrekt. Met ingang van vandaag heeft koning Willem-Alexander de demissionaire minister van Infrastructuur en Waterstaat ontslag verleend, omdat ze een andere baan heeft. Ze wordt per 1 oktober voorzitter van Energie-Nederland, de branche- vereniging van energiebedrijven.’ Bron: https://nos.nl/artikel/2395852...
          132. Geraadpleegd via: https://www.trouw.nl/opinie/ui...
          133. Circulaire lobbyverbod bewindspersonen
            (…)Lobbyen betreft het beïnvloeden van de besluitvorming door belanghebben- den bij politici en ambtenaren. Bij de aanvaarding en vervulling van een nieuwe werkkring heeft de gewezen bewindspersoon de verantwoordelijkheid om belangen op een zorgvuldige manier te scheiden. Door tijdens de ambtsvervulling al rekening te houden met de belangen van zijn toekomstige werkgever kan er sprake zijn van (de schijn van) belangenverstrengeling. Het lobbyverbod na het aftreden houdt in dat gewezen bewindspersonen niet als bemiddelaar, lobbyist of tussenpersoon kunnen optreden in zakelijke contacten met een ministerie dat een beleidsterrein behartigt waarvoor de bewindspersoon vroeger verantwoor- delijkheid droeg. Het beoogt te voorkomen dat aftredende of afgetreden bewinds- personen expertise, positie en netwerk uit de eerdere hoedanigheid als bewinds- persoon op onwenselijke wijze benutten voor de belangen van een organisatie waar zij na het aftreden in dienst zijn getreden. Bovendien kan er dan sprake zijn van oneerlijke concurrentie door een informatievoorsprong.’Geraadpleegd via: https://wetten.overheid.nl/BWB...
          134. VN-verdrag Handicap, zie: https://www.rijksoverheid.nl/o...
          135. ‘Lang niet Toegankelijk’, rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau, p.6
          136. Knapen, J., A. Haarmann, R. Grosscurt en H. Boeije (2020). Meedoen in de samenleving 2008-2018: Update kerncijfers Participatiemonitor. Utrecht: Nivel en: Kromhout, M., P. van Echtelt en P. Feijten (2020). Sociaal domein op koers? Verwachtingen en resultaten van vijf jaar decentraal beleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. In: Lang niet Toegankelijk’, SCP, 2021
          137. Alle punten zijn citaten, zij het hier en daar geparafraseerd.
            Uit: ‘Lang niet Toegankelijk’, rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau
          138. De aflevering van de serie Schaduwmacht zijn terug te kijken/luisteren via:

            https://nos.nl/nieuwsuur/artik...
            https://nos.nl/nieuwsuur/artik...

            https://nos.nl/nieuwsuur/artik...
            https://nos.nl/nieuwsuur/artik... 

          139. 'VNO-NCW is een ondernemersvereniging, met brancheorganisatiews en bedrijven als lid’. Geraadpleegd via https://www.vno-ncw.nl/over-vn...
          140. Koninklijke Vereniging MKB-Nederland is de grootste belangenbehartiger van kleine en middelgrote ondernemingen in Nederland. Zie ook: https://www.mkb.nl/
          141. MalieAcademie, cursus ‘De kracht van Lobby’. Zie ook: https://malieacademy.nl/opleid...
          142. de MalieAcademie, cursus ‘De kracht van Lobby’. Zie ook: https://malieacademy.nl/opleid...
          143. Blijkt uit deelsessies tijdens de ‘Nacht van de Lobbyist’, zie ook: https://www.nachtvandelobbyist...
          144. Vrij vertaald naar een citaat van hoofdstuk 2 uit het boek ‘Validisme en gender’, dat de auteur plaatste op de eigen LinkedIn pagina. Zie ook: https://www.linkedin.com/pulse...
          145. Podcast Blind Guy Travels, Radiotopia. Zie ook:https://radiotopiapresents.fm/...
          146. Website ‘Lego for the Blind’, zie http://legofortheblind.com/
          147. Zie de bijlagen voor een volledig overzicht van STT-bestuursleden
          148. Over SPIE: SPIE Nederland is een dochteronderneming van de SPIE Groep, dé onafhankelijke Europese leider in multitechnische dienstverlening op de gebie- den van energie en communicatie. SPIE Nederland begeleidt haar klanten in het ontwerp, de uitvoering, de exploitatie en het onderhoud van netwerksystemen en energie-, infrastructurele-, industriële- en gebouwinstallaties. Met bijna 4.300 medewerkers verspreid over 25 locaties, behoort SPIE Nederland tot de top 3 van technische dienstverleners in Nederland. Alle 45.500 medewerkers zetten zich bij onze klanten in om ze te begeleiden bij de energietransitie en digitale transfor- matie. SPIE genereert een omzet van €6,6 miljard en een EBITA van €339 miljoen in 2020. Geraadpleegd via: https://www.spie-nl.com/over-s...
          149. De toekomstverkenning is uitgevoerd door Freedom Lab: “FreedomLab is een onafhankelijke denktank voor toekomststudies die zich al meer dan 15 jaar bezighoudt met het begrijpen van verandering. Middels toekomstscenario’s op het snijvlak van geopolitiek, technologie en cultuur, ondersteunt de denktank publieke en private organisaties in hun strategische besluitvorming. De visie en analyses van FreedomLab onderscheiden zich door de combinatie van filosofie, vakinhoudelijke kennis en speculative design. Vanuit een achtergrond in het investeringswezen, is de denktank bij uitstek in staat kansen te identificeren in tijden van verandering.” Bron: ‘Toekomstvertkenning Digitalisering 2030’. Zie ook: https://www.rijksoverheid.nl/d...
          150. Oorspronkelijke bronvermelding is: ‘Zie De Ingenieur 1966, nr. 27, blz. A 390.’
          151. In 1945 werd het Centraal Planbureau (cpb) opgericht onder leiding van Nobel- prijswinnaar en econometrist Jan Tinbergen. Bron: Toekomstverkennen voor de Nederlandse Overheid, STT, 2017, p. 16
          152. Cybernetisch organisme: kruising tussen mens en machinea, cyborg

            Nawoord
          153. Seligman, M.E.P., P. Railton, R.F. Baumeister en C. Sripada (2016). Homo Propspectus. Oxford: Oxford University Press