Hans van der Veen: 'Verankering van de verkenningen geeft STT bestaansrecht'
Op 1 september 2000 kwam Hans van der Veen de STT-gelederen versterken. ‘Een vriend van mij die ik kende van de Technische Universiteit Delft belde me op en zei: “Bij STT zijn ze op zoek naar een directeur, ik zou maar solliciteren.” En dat deed ik dus.'
'Ik moest een rondje maken langs de bestuursleden als onderdeel van de sollicitatieprocedure. Al vrij snel daarna kreeg ik te horen dat ik was aangenomen. Ik was tien jaar directeur van STT, van september 2000 tot september 2010. Daarna was ik nog drie jaar actief als secretaris en deed ik nog een aantal losse projecten. Ik kijk met heel veel plezier terug op mijn tijd bij STT. Ook omdat ik Marjan van Zwieteren als zeer standvastige secretaresse naast me had.’
‘Inmiddels ben ik op geen enkele manier meer bij STT betrokken. Eerlijk gezegd ben ik ook niet zo’n “klever”. Ik vind dat jongeren een kans moeten krijgen. Die zitten er niet op te wachten dat ik me met allerlei zaken ga bemoeien. Kijk, mijn opvolger deed het als directeur heel anders dan hoe ik het deed. En zijn opvolger doet het nu ook weer heel anders. Dat houdt de boel fris en dat is belangrijk. Bovendien had ik in die tien jaar mijn netwerk wel helemaal benut. Je kunt natuurlijk niet steeds dezelfde mensen blijven benaderen om aan projecten deel te nemen.’
Over het directeur-zijn
‘Als directeur van STT werd ik geacht alle lopende zaken naar eigen inzicht af te handelen. Dat ging van het bestellen van de potloden en pennen tot het aannemen en aansturen van de projectleiders. Waren er bijvoorbeeld problemen met het personeel, dan loste ik dat zelf op. Het bestuur hield afstand voor zover het de dagelijkse gang van zaken betrof. Drie keer per jaar was er een vergadering met het Algemeen Bestuur waarbij gesproken werd over strategie en de onderwerpen voor de verkenningen. Die vergaderingen bereidde ik altijd samen met de voorzitter voor, zo kon ik toch een zekere invloed uitoefenen.’
Als ik voor STT een projectleider aan nam, dan gooide ik ze meteen in het diepe.
Over de projectleiders
‘De projectleiders waren natuurlijk maar voor een beperkte tijd aan STT verbonden, gemiddeld zo’n vier jaar voor twee verkenningen. Als ik voor STT een projectleider aan nam, dan gooide ik ze meteen in het diepe. Daar kreeg ik best wel eens kritiek op. Projectleiders zeiden dan tegen me: “Ik vind het niet erg om in het diepe gegooid te worden, maar ik had wel graag de randen van het zwembad willen zien.” Die kritiek kon ik goed hebben hoor. Ik wist dat ze meer zouden leren van hun fouten dan van de dingen die ze goed zouden doen.
'Wat ik ook altijd tegen een projectleider zei, was: “Ik wil je de eerste drie maanden hier niet zien...”. Ik vond namelijk dat ze in die eerste drie maanden hun netwerk moesten gaan opbouwen. Natuurlijk hielp ik ze daarbij. Ik stuurde ze dan bijvoorbeeld naar een van de bestuursleden waarmee ze over het onderwerp van hun verkenning konden praten. Dat waren altijd topmensen uit het bedrijfsleven, dus zo’n eerste gesprek vonden de projectleiders best spannend. Vervolgens kon dat bestuurslid hen dan weer verder op weg helpen door hen te introduceren bij andere mensen die ze eveneens voor hun verkenning konden benaderen. Dan kregen ze bijvoorbeeld weer vijf namen mee, en die mensen kenden op hun beurt dan ook weer mensen. Zo groeide dat aantal steeds verder en na drie maanden had zo’n projectleider met de 40 à 50 belangrijkste actoren over zijn verkenning gesproken en belangrijke informatie verzameld.’
Over het proces
‘Op basis van al die gesprekken moest de projectleider vervolgens een startnotitie maken waarin in zo min mogelijk woorden werd omschreven wat de afbakening van de verkenning zou zijn. Die afbakening is namelijk heel belangrijk.'
'In die startnotitie moest de projectleider ook omschrijven hoe hij alles wilde gaan organiseren. Veel projectleiders stappen namelijk in de valkuil dat ze te veel dingen zelf willen doen. Terwijl elke projectleider wordt ondersteund door een stuurgroep waarin veelal zo’n tien à vijftien kopstukken zitten. Bovendien hangt onder die stuurgroep weer een aantal werkgroepen. De projectleider moet die groepen managen, alle ideeën en bijdragen verzamelen en vervolgens de vertaalslag maken naar een publicatie. En dat allemaal binnen twee jaar. Die publicatie werd dan tijdens een congres overhandigd, bij voorkeur aan iemand met enige naam en faam.'
'Dat alles is natuurlijk een behoorlijk zware taak voor een projectleider. Toch is het belangrijk dat ze het zoveel mogelijk zelf uitvinden, daar leren ze het meeste van. Had ik als directeur teveel ingegrepen, dan was dat ten koste gegaan van een stuk creativiteit. Natuurlijk waren projectleiders wel eens eigenwijs. We probeerden hen tijdens het stafoverleg dan een beetje bij te sturen. Of ik zei het niet rechtstreeks, maar liet iemand anders iets tegen hem of haar zeggen… Uiteindelijk kwam het elke keer goed. Na de verkenning gingen voor de projectleider allerlei deuren open. De meeste van hen zijn na STT goed terecht gekomen. Niet zo gek, want ze bouwden tijdens hun verkenning een enorm netwerk op.’
Over de verankering
‘In veel gevallen bleef zo’n netwerk ook bestaan. Nanotechnologie is daarvan een goed voorbeeld, dat bestaat nog steeds als NanoNextNL. Met deze verkenning waren we als STT echt een voorloper. Zo’n netwerk en het feit dat de overheid dankbaar gebruik maakt van de kennis van STT om gericht te investeren in nader onderzoek, is de verankering van een verkenning. Die verankering is zeer belangrijk, want dat geeft STT ook bestaansrecht.’
Over de verkenningen
‘We kozen de onderwerpen voor onze verkenningen door met de projectleiders om de tafel te gaan zitten. Vervolgens presenteerden we de onderwerpen aan het bestuur. De belangrijkste criteria waren dat het onderwerp van de verkenning nieuw moest zijn en dat het passend moest zijn voor Nederland. In een geval meldde zich een sollicitant, Jasper Grosskurth, die een eigen onderwerp aan droeg, namelijk Techniek en Afrika. Op dat onderwerp hebben we hem aangenomen en dat werd uiteindelijk een hele leuke verkenning. Dat speelde in de tijd dat Afrika alleen internet had via de satelliet, omdat de kabels nog niet waren gelegd. Jasper was erbij op het moment dat in Kenia de glasvezelkabel uit zee werd gehaald en werd ingeplugd in een paaltje op het strand.'
'Ook wisten we voor deze verkenning veel mensen bij elkaar te krijgen. Ik weet nog dat iemand die in Afrika een cashewnoten-plantage wilde beginnen met 3.000 man personeel, op zoek was naar een goedkope energiebron. Waarop iemand anders de suggestie deed om daarvoor de schillen van de noten te gebruiken. Daar bleek dus inderdaad een kleine biocentrale op te kunnen draaien waarmee ook de directe omgeving van energie kon worden voorzien. Kijk, als dat soort ideeën over tafel komen, dan wordt zo’n verkenning opeens heel productief.'
Daarmee werd de focus van de verkenningen verlegd van puur technisch, naar een meer maatschappelijke insteek.
'Toen ik als directeur begon, waren projectleiders veelal afgestudeerde of gepromoveerde ingenieurs. Dat begon niet veel later al te kantelen, waardoor ook een doctorandus die geen technische studie had gedaan, maar technische affiniteit had, tot projectleider kon worden benoemd. En daarmee werd de focus van de verkenningen verlegd van puur technisch, zoals studies over energie die begin jaren zeventig werden uitgevoerd, naar technische verkenningen met een meer maatschappelijke insteek.'
'De meest maatschappelijke verkenning, en daar ben ik best trots op, was zonder twijfel Deus et Machina, De verwevenheid van technologie en religie uit 2008. Uit die verkenning kwam bijvoorbeeld naar voren dat techniek in het katholieke geloof vanaf Galilea steeds meer werd toegestaan. Maar ook dat de islam in feite de bakermat van technologie is. Kijk maar naar al die ingenieuze waterwerken in Bagdad.'
'Ocean Farming is ook een verkenning die me nog goed bij staat. Het was interessant om mensen bij elkaar te zetten waarbij de een bijvoorbeeld alles over paling wist en de ander alles over kabeljauw. En die spraken dus nooit met elkaar. Daar bracht deze verkenning verandering in. Qua insteek voor deze verkenning kozen we uiteindelijk voor locatie. Dus Ocean Farming op zee, in een estuarium of op land, zoals kweekvis. Dat gaf best verrassende inzichten.'
'In 2002 presenteerden wij de verkenning Zorgtechnologie. Op dat gebied is nog steeds zoveel winst te boeken. Denk bijvoorbeeld aan een hulpmiddel waarmee ouderen makkelijker hun ogen kunnen druppelen. En ook vandaag de dag moet er nog steeds iemand bij ouderen langs komen om hun steunkousen aan te trekken. Volgens mij moet dat beter kunnen. Een ander probleem is dat de verzorgenden betaald worden voor de tijd dat ze daadwerkelijk zorg verlenen. Dan moet er dus wel een intelligent programma komen dat ervoor zorgt dat de routing tussen de verschillende cliënten zo optimaal mogelijk verloopt.'
'Helaas er is altijd wel ergens iemand die dan zegt: Ja, maar het kost geld om dat te ontwikkelen. Daar word ik dan zo moe van. Ga eerst eens kijken wat het oplevert! Er bestaat bijvoorbeeld een ziekte waardoor mensen de hele dag misselijk zijn en daarom niet kunnen werken. Die mensen moeten vaak verschillende specialisten bezoeken om tot een diagnose te komen. En dat kan maanden duren. Een KNO-arts stelde voor om als specialisten op een dag bij elkaar te komen en dan al die patiënten te bekijken. Dat bleek heel succesvol te zijn, al was het wel duurder voor het ziekenhuis. Aan de andere kant zorgde deze aanpak ervoor dat deze mensen maanden eerder aan het werk konden… Dus laten we bij technische innovaties onszelf eerst eens de vraag stellen: “Wat levert het op” in plaats van “Wat kost dat dan...?”.'
'De verkenning Zorgtechnologie resulteerde in een zeer druk bezocht congres Technology Cares, waar ingenieurs en medici met elkaar in debat gingen over technologie in de zorg. En dat leidde vervolgens weer tot meer belangstelling voor de opleiding van Medisch Ingenieur aan de Universiteit Twente.’
Over techniek en dynamiek
‘Wat ik zelf zo bijzonder vind aan technologie en aan techniek? Dat mensen iets maken wat andere mensen willen en dat ze er dan vervolgens hele andere dingen mee gaan doen. Dat noem ik de dynamiek van techniek. Een voorbeeld daarvan is het sms-sen met onze mobiele telefoons. Ik had vroeger een autotelefoon, zo’n hele grote bak, en daar zat ook al een sms-functie op. Die functie was vooral bedoeld om de koers van de aandelen te volgen. Nu is sms niet meer weg te denken uit ons leven. We gebruiken het bijvoorbeeld om te stemmen op onze favoriete artiest tijdens een talentenshow op tv. Maar daar was het oorspronkelijk niet voor bedoeld. Zo zijn er veel uitvindingen die met een ander doel voor ogen zijn bedacht. En hoe zo’n proces verloopt, is niet te voorspellen. Dat maakt techniek zo interessant.’