Beter bouwen en bewonen

Bewonen is in beweging. De woning is vandaag de dag meer dan een veilig dak boven je hoofd, het is ook een plek om te zorgen, werken, recreëren. Daarbij wordt meer dan ooit gebruikgemaakt van technologie. Deze ontwikkelingen passen niet vanzelfsprekend in het vastgoed en de beleidskaders van de vorige eeuw. Hoe kunnen we komen tot innovatie en beleidsvorming die aansluit bij de vragen uit de praktijk van het bewonen aan het begin van de 21e eeuw?

Datum 18 augustus 2004
Toekomstonderzoeker

Vooraf

Door te bouwen wordt een deel van de toekomst bevroren. Zelfs eeuwen geleden vastgelegde structuren, zoals stadsplattegronden, zijn vandaag de dag nog terug te vinden en worden nog steeds gebruikt. Tegelijkertijd is het gebruik en het bewonen van die structuren aan het begin van de 21e eeuw sterk aan verandering onderhevig. De oude grachten raken overvol met auto’s. Bewoners en hun leefstijlen zijn gevarieerder dan ooit en met behulp van technologie is het huis niet langer alleen een plaats voor onderdak en rust, maar ook een plek voor (thuis)werk, (thuis)zorg en (home) entertainment.

Die variëteit in het bewonen vraagt om nieuwe kaders en concepten voor ontwerpen en onderhouden, voor bouwen en beleidsvorming. Niet langer is bouwen en bewonen te sturen en te ontwikkelen binnen de kaders van de grootschalige volkshuisvesting en bouwopgave uit de vorige eeuw. Dat maakt nieuwe kaders en concepten noodzakelijk die zowel recht doen aan de meerwaarde van het bestaande als aan de veranderende praktijken van bewonen. Van de spelers in het veld vraagt dat behalve deskundigheid ook veranderingsbereidheid en veranderingsbekwaamheid.

De Stichting Toekomstbeeld der Techniek (STT/Beweton) heeft het initiatief genomen om een bijdrage te leveren aan de noodzakelijke veranderingsprocessen en aan het ontwikkelen van nieuwe inzichten, kaders en concepten. Met de steun van de Raad voor Ruimtelijk, Milieu- en Natuuronderzoek (RMNO) en de Commissie Overleg Sectorraden COS werd de toekomstverkenning over ontwikkelingen in wonen, architectuur en technologie opgezet en uitgevoerd. In dat kader vonden onder andere een startbijeenkomst, enkele ontwerpbijeenkomsten en een tweedaagse workshop plaats. Op basis van vrijwilligheid heeft een keur aan deskundigen met verschillende professionele of disciplinaire achtergronden daarin geparticipeerd. We zijn hen allen daarvoor zeer erkentelijk.

Het tastbare resultaat van deze toekomstverkenning is het voorliggende boek. Behalve de essays van verschillende deelnemers is daarin een agenda voor de toekomst van bouwen en bewonen opgenomen. Daarmee wordt een startpunt voor verandering en ontwikkeling gegeven. Het boek kan daarbij worden gezien als een estafettestokje. Om echt effectief te kunnen zijn, moet het boek na lezing als het ware steeds worden doorgegeven aan iemand die ook daarmee zijn voordeel kan doen. Zo kunnen kennis en inzicht worden verspreid en kunnen de noodzakelijke nieuwe netwerken en samenwerkingsverbanden ontstaan. Lezen en doorgeven is uiteraard niet voldoende. Kennis over bouwen en bewonen moet worden toegepast en door samenwerking verder worden ontwikkeld. Pas in de praktijk kunnen bewoners, bouwers, beleidsmakers en bedrijven daadwerkelijk hun voordeel ermee doen.

We wensen u daarbij veel succes!

Den Haag, oktober 2004

ir. R.M.J. van der Meer
voorzitter STT/Beweton

jhr. dr. P.A.C. Beelaerts van Blokland
voorzitter Stuurgroep STT/Beweton-verkenning Wonen, architectuur en technologie

Inleiding

Wonen is veranderd. De grote kwantitatieve volkshuisvestingsopgave is voorbij, en maatschappij en bewoners stellen steeds hogere en meer specifieke eisen. De oude kaders en fysieke en institutionele structuren zijn niet toegerust om deze nieuwe vragen te verwerken. Ontwerpers, bouwers en beleidsmakers moeten daarom op zoek naar nieuwe kaders.

De uitdaging in de 20e eeuw was om te zorgen voor gezonde én voldoende woningen voor de Nederlandse bevolking. Overheid, architecten en woningbouwcorporaties zijn daarin goed geslaagd. De woningvoorraad in Nederland is kwalitatief en kwantitatief sterk verbeterd. Het volkshuisvestingsprogramma was in de vorige eeuw een succes. De grote huurdebatten, vaak tot ver achter de komma, zijn verdwenen en er is geen minister meer die sneuvelt over de (opnieuw) achterblijvende bouwproductie. Het succes uit de vorige eeuw lijkt vooralsnog een rem te zetten op het bepalen en aanpakken van de vragen, opdrachten en problemen aan het begin van de 21e eeuw.

Niet alleen de omvang en de kwaliteit van de woningvoorraad zijn in de 20e eeuw gewijzigd, ook de bewoners, het bewonen en de samenleving zijn gaandeweg veranderd. Overheden en architecten en andere professionals hebben aan gezag ingeboet, Nederland vergrijst en wordt cultureel meerkleuriger, bewoners emanciperen en individualiseren. Dat is ook terug te zien in het wonen. Veranderingen komen hier van onderop uit de dagelijkse praktijk. De woningen die zijn gebouwd in de vorige eeuw worden nu heel anders gebruikt en bewoond. Wonen is vandaag de dag meer dan een veilig en gezond dak boven je hoofd. Het is verweven geraakt met zorgen, werken, recreëren en daarmee is wonen in de praktijk een belangrijke maatschappelijke en persoonlijke infrastructuur geworden.

Was aan het begin van de vorige eeuw de woningvoorraad niet ideaal, op dit moment staan we voor de vraag hoe we deze infrastructuur zodanig kunnen vormgeven dat deze voor zowel burgers als maatschappij van voldoende kwaliteit is. Op dit moment hapert en weigert de ontstane infrastructuur nog regelmatig. Problemen met de doorstroming op de woningmarkt, met de dagindeling, thuiszorg en de stedelijke vernieuwing, maar ook de vaak moeizame innovatie en beleidsvorming zijn daarvoor illustratief.

Met de nieuwe verwevenheden van wonen en het infrastructurele karakter daarvan is wonen ook meer dan ooit een technologisch gefaciliteerde activiteit geworden. Wonen is altijd verbonden geweest met de fysieke omgeving, vooral met de woning. Tegenwoordig is wonen echter ook niet meer los te denken van de wijk, van wasmachines, verwarmingsinstallaties en computerapparatuur voor werk, ontspanning en communicatie. Die verbondenheid van de sociaal-menselijke aspecten van wonen met de fysiek-technologische omgeving wordt mooi uitgedrukt in het begrip ‘bewonen’. Bewonen vraagt immers naast een bewoner ook om het (fysiek-technische) bewoonde. De sociaal-fysieke verwevenheid van wonen is essentieel en om dat niet uit het oog te verliezen, wordt in deze publicatie vaak gekozen voor de term ‘bewonen’ boven ‘wonen’.

Bouwen en bewonen aan het begin van de huidige eeuw brengen nieuwe vragen en problemen met zich mee, die niet vanzelfsprekend in oude kaders te vangen of op te lossen zijn. Resultaten uit het verleden bieden ook in dit geval zeker geen garanties voor de toekomst. Hoe kunnen we beter bouwen en bewonen in de 21e eeuw? Die vraag is de aanleiding voor de toekomstverkenning en voor de voorliggende publicatie die daarvan het resultaat is.

Voorheen lag het primaat bij de fysieke kant van de wooninfrastructuur en werden oplossingen top-down ontwikkeld en geïnitieerd. Deze eeuw vraagt om een benadering van het bewonen waarin ruimte is voor (bottom-up-)initiatieven uit de dagelijkse woonpraktijk en voor zowel de sociale als de fysieke kant van het bewonen.

Deze verplaatsing van de aandacht naar de praktijk van het bewonen stond aan de basis van de ideeën en uitkomsten in deze publicatie. Meer dan 60 deskundigen hebben vanuit verschillende maatschappelijke en disciplinaire achtergronden samen hieraan gewerkt. De belangrijkste conclusies en aanbevelingen die deze samenwerking opleverde, zijn weergegeven in een agenda voor de toekomst van bouwen en bewonen.

Aanleiding

De afgelopen eeuw is Nederland anders gaan bouwen en bewonen. Na de invoering van de Woningwet in 1901 zijn in de eerste helft van de twintigste eeuw de sloppenwijken, plaggenhutten en alkoven verdwenen [Vreeze, 2001]. Hun plaats is in de tweede helft van die eeuw ingenomen door woonerven, eengezinswoningen en vides. De woonomgeving is ook steeds meer een technologische omgeving geworden. Daarmee is ook de praktijk van het bewonen veranderd. De primaire functies en betekenis van het bewonen zijn nog altijd dezelfde, maar deze functies worden in de praktijk absoluut anders ingevuld. De woonomgeving biedt idealiter nog steeds beschutting en veiligheid. Daarnaast creëert ze in het ideale geval een plek die optimaal geschikt is voor de manier van leven van samenleving en bewoners. Het is niet opzienbarend om te stellen dat men zich een eeuw na de Woningwet de ideale woonomgeving anders voorstelt. Technologie en architectuur hebben zich ontwikkeld en leefstijlen zijn veranderd. Werd vroeger gesproken over ‘volkshuisvesting’ en stonden daarbij de gezondheid en het huisvesten van de bevolking centraal, tegenwoordig staan onder de noemer ‘wonen’ duurzaamheid en dagindeling bovenaan de maatschappelijke agenda [VROM, 2000]. Maar er is uiteraard meer veranderd. De Woningwet was verbonden met volkshuisvesting en grootschalige en kwantitatieve doelen om de woningnood te overwinnen. De technologie richtte zich dan ook vooral op snelheid en efficiëntie in het bouwproces [Bervoerts, 2003]. Ideologisch was het volkshuisvestingsbeleid in eerste instantie gebaseerd op de verlichting van de arbeider. Moderniteit en functionaliteit waren daarbij richtinggevend in de architectuur van wat wel werd genoemd ‘Het nieuwe bouwen’ [Witman, 2002]. Le Corbusier noemde de woning in die tijd met recht een woonmachine [Heynen, 2001].

Ook de maatschappelijke context van bouwen en bewonen heeft de afgelopen eeuw een aantal belangrijke wijzigingen doorgemaakt. Niet langer initiëren overheid, architecten en wooncorporaties woonontwikkelingen door middel van wetgeving, ideologie en technologie. De huidige woonontwikkelingen komen vooral van de bewoners. De homogene bevolking, die eenvoudig te categoriseren en begrijpen viel door zuil, inkomen, leeftijd en woonplaats, heeft zich ontwikkeld tot een verzameling burgers met een gevarieerd en veranderlijk pakket aan leefstijlen en leefwijzen. Niet de technologie en de wetgeving veranderen het bewonen, het veranderende bewonen zelf dwingt ons tot bezinning op wetgeving, beleid, bouw en op de sociale en fysieke woonomgeving. Het gebruikersperspectief is daarbij van medebepalend belang. En daarmee zijn ook de kwaliteitscriteria voor de woonomgeving aan verandering onderhevig. Behalve technologische functionaliteit zijn sociaal-culturele factoren van steeds groter belang in de woning. Vernieuwingen in het bewonen en de woonomgeving moeten aansluiten bij tradities, gewoonten en waarden van de gebruikers. De woonomgeving is niet langer een functionele woonmachine, maar wordt steeds meer als sociaal-cultureel kapitaal gezien. Dat betekent niet dat technologie daarbij geen rol speelt. Doordat bewonen sterker verweven is geraakt met werk, zorg en recreatie en hierbij in toenemende mate technologie gebruikt wordt, is de woon-omgeving steeds meer een technologische omgeving geworden waarin wasmachine, spelcomputer en beveiligingsapparatuur een belangrijke rol spelen. Innovatie wordt steeds meer afgestemd op de bewonerspraktijk, en niet meer alleen op de bouwpraktijk.

Bewonen is onmiskenbaar van groot belang voor ieder individu en elke samenleving; het geeft leven en samenleven structuur. De samenleving ontleent haar structuur voor een belangrijk deel aan hoe zij de huisvesting van haar bewoners heeft georganiseerd. Behalve identiteitsgegevens en paspoort zijn zorgvuldig geadministreerde adresgegevens essentieel. De woning is het vaste punt in de moderne samenleving waar de burger zijn stembiljetten en belastingaanslagen in de bus vindt, en waar overheid, instanties en desnoods deurwaarders kunnen aankloppen om zaken met de bewoner af te handelen. Verder biedt de woning de burger behalve veiligheid en privacy ook aansluiting op informatie, energie en water. Met bouwen en bewonen geven mensen vorm aan hun leven en aan de samenleving. Mensen grondvesten hun bestaan door te bewonen en te bebouwen. Behalve de functionele en sociaal-culturele waarde hebben bouwen en bewonen daarmee ook een existentiële betekenis [Heynen, 2001].

De ontwikkelingen in de praktijk van het bewonen en de toegenomen verwevenheid van wonen, leven en samenleven hebben ook gevolgen voor de rollen en verantwoordelijkheden in het woonveld. De bewoner verlangt meer zeggenschap en betrokkenheid. En de architect is al lang geen bouwmeester meer, maar steeds meer een ontwerper en vormgever die in opdracht werkt. De overheid probeert een meer regisserende rol in te nemen en marktwerking in de bouw te introduceren. Woningbouwcorporaties verkopen nu ook huizen, nadat ze jaren lang vooral verhuurder waren.

Voor bewoners hebben deze ontwikkelingen zich niet als een revolutie voltrokken. Vaak hadden ze te maken met alledaagse keuzes en beslissingen, zoals een verhuizing, het bezoek aan een inspraak-avond, de aankoop van een computer, de aanschaf van een e-mailadres of het negeren van de esthetische adviezen van de architect. Bewoners zijn initiator en medevormgever van de ontwikkelingen. Dat neemt niet weg dat bewoners niet tegen grenzen en problemen kunnen oplopen: de thuiszorg functioneert niet naar behoren, de wijk voelt niet meer vertrouwd en inspraakavonden blijven een wassen neus. Die problemen van grote of kleine aard zijn daardoor niet minder vervelend of ernstig, maar het zijn meestal wel vertrouwde problemen. Ze zijn onderdeel van de praktijk van het bewonen van vandaag de dag.

Dat neemt niet weg dat de ontwikkelingen voor professionals veel moeilijker op te pakken zijn in hun professionele praktijk. De opgave uit de vorige eeuw was een grote, maar relatief eenduidige bouwopgave. De huidige opgave omvat veel kleine praktische, maar tevens complexe en niet minder belangrijke aspecten. Problemen op het gebied van wonen en zorg, duurzaamheid, stedelijke vernieuwing, sociale cohesie en herstructurering zijn niet simpel op te lossen met het stapelen van stenen. Het zijn problemen waarin sociale en fysieke factoren nauw met elkaar verweven zijn en waarin gevoel voor de locale omstandigheden van groot belang is. Maar hoe maak je daarvoor beleid en wat betekent het voor het bouwen? Vaak is men het wel erover eens dat de oude kaders niet meer functioneren. Maar nieuwe kaders voor woningbouw, beleid en technologie zijn nog niet gevonden.

In dit rapport wordt in meer detail onderzocht welke ontwikkelingen zich voordoen en hoe daarmee kan worden omgegaan. Welke nieuwe kennis en welk onderzoek is nodig? Welke handelingsperspectieven zijn er voor bewoners, bouwers, overheid en andere betrokkenen? Kortom, wat zou de agenda voor de toekomst van bouwen en bewonen moeten worden?

Doelen, vragen en aandachtspunten

In deze publicatie worden de ontwikkelingen in het bewonen verder verkend. Daarbij wordt gezocht naar antwoorden op de vraag hoe gewerkt kan worden aan beter bouwen en bewonen. Wat zijn de nieuwe doelen en welke kaders zijn nodig om die te bereiken? Het doel van de verkenning die tot deze publicatie heeft geleid, was te komen tot een agenda voor de toekomst voor beter bouwen en bewonen. Daarvoor werd gezocht naar antwoorden op de volgende twee vragen.

1. Waar kunnen bouwen en bewonen verbeterd worden?
Aan de hand van deze vraag wordt gezocht naar de doelen en de richting waarin het beleid, de omgeving en de bewoonpraktijk zich zouden moeten ontwikkelen. Waar liggen de kansen, welke problemen en handelingsperspectieven zijn er?
Bij het zoeken naar doelen en richting wordt de aandacht speciaal gericht op de volgende twee aandachtspunten:

    De handelingspraktijk van het bewonen. Beleid, inzet en innovatie op het gebied van bouwen en bewonen zijn in principe erop gericht om de praktijk van het bewonen te optimaliseren. Het is daarom juist bij het zoeken naar nieuwe doelen en een nieuwe richting verstandig om vanuit die praktijk naar inspiratie en aanknopingspunten te zoeken. Hoewel het bewonersperspectief daarbij belangrijk is, betekent dit echter niet dat hier slechts een pleidooi gehouden wordt om dit perspectief centraal te stellen. De praktijk van het bewonen is meer dan een praktijk van individuele bewoners. Bewonen is vaak samen wonen en samen leven binnen een gezin of huishouden, maar ook buitenshuis met buren en wijkgenoten in de maatschappij. Hier spreken we dan ook niet van bewonerspraktijk, maar van ‘bewoonpraktijk’. Deze bewoonpraktijk is ook een groeps- en maatschappelijke praktijk, die mensen, groepen en zelfs generaties met elkaar verbindt en die in de moderne samenleving niet zonder de kennis en inzichten van professionals kan.

    Wisselwerking tussen de sociale en fysieke factoren van bewonen. Bewonen is een sociale activiteit die onlosmakelijk is verbonden met fysieke factoren, zoals een woning, wegen, wijken en infrastructuren en in toenemende mate met technologie voor huishouden, recreatie, werk en zorg. Aandacht voor die sociaal-fysieke verwevenheid en wisselwerking is essentieel om het bewonen in de moderne samenleving te begrijpen en te verbeteren.

    2. Hoe kunnen bouwen en bewonen verbeterd worden?
    Was de eerst vraag gericht op de het verkrijgen van nieuwe doelen en richting, met deze tweede vraag wordt gezocht naar de wijze waarop die doelen kunnen worden bereikt en hoe ontwikkelingen gestuurd kunnen worden. De aandacht richt zich daarbij specifiek op veranderingsprocessen.

    Veranderingsprocessen in een veld van vastgoed en vertrouwdheid. Om bouwen en bewonen te veranderen, laat staan te verbeteren, is inzicht in de dynamiek van de praktijken van bouwen en bewonen nodig. Hoe werkt bewonen? Hoe krijgt verandering vorm en vinden innovatieprocessen plaats in een veld waar architecten het liefst ontwerpen voor de eeuwigheid, bouwers op zeker spelen op de aanbodgestuurde vastgoedmarkt, en bewoners vooral zekerheid zoeken in het bewonen en de kicks vooral buiten de deur vinden? In een dergelijk veld is innovatiedynamiek noch vanzelfsprekend, noch voor de hand liggend. Dat doet aan het belang ervan niet af. Bovendien nuanceren de ontwikkelingen uit de afgelopen eeuw een al te statisch conservatief beeld van bouwen en bewonen.

    Opzet en organisatie

    De auteurs die een bijdrage leveren aan deze publicatie hebben een gedeelde belangstelling voor bewonen en bouwen. Dat was voor hen aanleiding om te participeren in de toekomstverkenning en een essay te schrijven voor deze publicatie. In de essays behandelen de auteurs vanuit hun eigen specialisme en ervaring een of meer thema’s uit het brede veld van bouwen en bewonen. De voorstellen voor de thema’s en het gekozen perspectief komen van de auteurs. De stuurgroep van de verkenning heeft de essays beoordeeld op kwaliteit en relevantie.

    De 36 bijdragen die zijn opgenomen in deze publicatie geven inzicht in de variatie aan factoren die van invloed zijn op bouwen en bewonen. Bij lezing van de hoofdstukken wordt ook duidelijk hoe complex de wisselwerking tussen deze factoren is.

    Ieder hoofdstuk is afzonderlijk te lezen en geeft een eigenstandige visie en bijdrage. Dat neemt echter niet weg dat er duidelijke verbanden en aanknopingspunten tussen de hoofdstukken aanwezig zijn. Soms wordt de nadruk gelegd op de bouw en de fysieke factoren van het bewonen, in andere bijdragen krijgen de ruimtelijke component, de sociaal-culturele betekenis of de economische dynamiek van het bewonen meer aandacht. Zo geeft ieder essay aanknopingspunten, antwoorden en inzichten die bijdragen aan de vorming van een agenda voor de toekomst van bouwen en bewonen. De grote meerwaarde van de verzameling en combinatie van essays ligt in het inzicht dat daarmee verkregen wordt in de complexiteit en dynamiek van bewonen en bouwen.

    Het boek is georganiseerd in vijf delen. In ieder deel zijn essays over een gezamenlijk thema verzameld. Ieder deel wordt voorafgegaan door een korte proloog waarin de thema’s worden ingeleid en de essays worden samengevat. Het boek wordt afgesloten met een slotbeschouwing en een agenda voor de toekomst van bouwen en bewonen.

    Hoewel er in vrijwel ieder essay zowel aandacht is voor de doelen als voor de dynamiek van bouwen en bewonen is de verdeling van de aandacht daarbij verschillend. In de eerste drie delen van de voorliggende publicatie worden vooral inzichten gepresenteerd die waardevol zijn voor het agenderen van nieuwe doelen en het beantwoorden van de vraag: ‘Waar kunnen bouwen en bewonen verbeterd worden?’ In deel vier en vijf krijgen veranderingsprocessen en dynamiek sterker de aandacht en is er aandacht voor de vraag ‘Hoe kunnen bouwen en bewonen verbeterd worden?’

    In het eerste deel wordt ingegaan op de invloed en het nut van toekomstverkenningen over bouwen en bewonen uit het verleden en worden daaruit lessen voor de toekomst getrokken. Tevens worden de praktische en theoretische inzichten gegeven, die als basis dienden voor de toekomstverkenning, waarvan deze publicatie het resultaat is.

    In deel twee worden verschillende perspectieven op bewonen gegeven. Historische analyses van maatschappelijke verschuivingen en trends en van economische aspecten worden in verband gebracht met de manier waarop bouwen en bewonen vorm krijgen. Daarnaast krijgen ook de praktijk van het bewonen en het gebruikersperspectief aandacht.

    Verschillende praktijken van bewonen staan in het derde deel centraal. In detail wordt bekeken hoe bepaalde groepen bewonen en wat technische of fysieke voorzieningen kunnen betekenen voor de kwaliteit van het bewonen. Zowel de binnenruimte, de buurt, de buitenruimte èn de virtuele ruimte worden in de beschouwingen meegenomen. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan methoden om bewoners te betrekken bij (de ontwikkeling van) hun omgeving, en aan ontwikkelingen en mogelijkheden op het gebied van wonen en zorg, en multicultureel bewonen.

    In deel vier wordt de aandacht verlegd naar praktijken van bouwen. De stelling dat de bouw conservatief is, wordt aan een kritische analyse onderworpen. Verder wordt, gegeven de ontwikkelingen in het bewonen, de rol van de architect onder de loep genomen. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het ontwerp en de technische aspecten van de woning. Kritisch wordt gekeken naar de Nederlandse architectuur van de laatste jaren en het gebrek aan flexibiliteit.

    In het vijfde en tevens laatste deel staat het ontwerpen van de omgeving centraal. Er wordt aandacht besteed aan de manier waarop bewoners de omgeving gebruiken, en hoe bewonersperspectieven en leefstijlen hun vertaling kunnen vinden in het ontwerp. Daarbij is zowel aandacht voor nieuwbouw als ook voor herstructurering, stedelijke vernieuwing en de waarde van ongeprogrammeerde ruimte.

    In de slotbeschouwing wordt teruggegrepen naar de doelstelling om bouwen en bewonen te verbeteren. Behalve een visie op de praktijk en de dynamiek van bouwen en bewonen worden hier problemen, kennisvragen en handelingsperspectieven geïnventariseerd. Op basis daarvan worden conclusies voor bouwen en bewonen opgesteld. Die conclusies vinden hun vertaling in een agenda voor de toekomst van bouwen en bewonen.

    Referenties

    • Bervoets, EML (2003). Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel VI. Stad, Bouw, Industriële Productie. Walburg Pers, Zutphen
    • Heynen, H, e.a. (2001). Dat is architectuur. Sleutelteksten uit de twintigste eeuw. 010, Rotterdam
    • Vreeze, N de (2001). 6,5 Miljoen woningen. 100 Jaar woningwet en wooncultuur in Nederland. 010, Rotterdam
    • VROM (2000). Mensen, wensen, wonen. Wonen in de 21e eeuw. Ministerie van VROM, Den Haag
    • Witman, B (2002). Moderner dan modern. Weissenhofsiedlung, toonkamer van het Nieuwe Bouwen. Volkskrant, 29 augustus, Amsterdam
    Beter bouwen en bewonen